Bestuurders en toezichthouders opgelet: per 1 juli treedt de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen (WBTR) in werking. Vanaf dan gelden er een aantal nieuwe regelingen, die mogelijk ook gevolgen kunnen hebben voor uw statuten. In deze blog bespreek ik de belangrijkste wijzigingen en aandachtspunten.
De WBTR geeft vorm aan de professionaliseringsslag bij verenigingen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen (OWM) en stichtingen, waaronder in de semipublieke sector. Dit heeft met name gevolgen voor het bestuur en toezicht van deze rechtspersonen.
Toezicht
Voor de vereniging en stichting bestond nog geen uitdrukkelijke grondslag voor het instellen van een raad van commissarissen. De WBTR roept een algemene bepaling in het leven die het voor alle rechtspersonen mogelijk maakt om een raad van commissarissen in te stellen (art. 2:11 BW nieuw).
Daarnaast schept de WBTR voor alle rechtspersonen de mogelijkheid om te kiezen voor een monistisch bestuurssysteem (art. 2:9 BW nieuw). Dit systeem – ook wel een one-tier board genoemd – kent geen afzonderlijk toezichthoudend orgaan. Het bestuur is onderverdeeld in uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders. De niet-uitvoerende bestuurders houden dan toezicht op de uitvoerende bestuurders.
Voor een stichting of vereniging die onder huidig recht al een intern toezichthoudend orgaan heeft ingesteld, is het raadzaam om te toetsen of dit orgaan ook op basis van de WBTR kwalificeert als een raad van commissarissen. Datzelfde geldt voor de situatie waarbij er een bestuursmodel wordt gehanteerd met een algemeen bestuur en een dagelijks bestuur. Aan de hand van de WBTR kan dan getoetst worden of op basis van de statuten al dan niet sprake is van een monistisch bestuursmodel. Dit zou namelijk betekenen dat ook het algemeen bestuur in wezen een raad van commissarissen is. In beide gevallen zijn op dat orgaan dan ook de nieuwe regels van de WBTR van toepassing.
Uitgangspunten taakvervulling
De norm waarnaar bestuurders en commissarissen zich bij de vervulling van hun taken moeten richten, is voor de NV en BV uitdrukkelijk in de wet vastgelegd. Voor de vereniging, coöperatie, OWM en stichting ontbreekt zo’n normstelling. De WBTR introduceert daarom een algemene bepaling op grond waarvan bestuurders (art. 2:9 lid 3 BW nieuw) en commissarissen (art. 2:11 BW nieuw) zich bij hun taakvervulling moeten richten op het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie.
Tegenstrijdig belang
Op dit moment kent de wet voor de meeste rechtspersonen een regeling omtrent tegenstrijdig belang. Met de inwerkingtreding van de WBTR gaat voor alle rechtspersonen dezelfde regeling gelden als voor de NV en BV. Dit betekent dat de vereniging, stichting, corporatie en OWM overstappen naar de zogeheten besluitvormingsregel. Inhoudende, dat een bestuurder (art. 2:9 lid 5 BW nieuw) of commissaris (art. 2:11 lid 6 BW nieuw) met een tegenstrijdig (in)direct persoonlijk belang niet mag deelnemen aan de beraadslaging of besluitvorming.
Voor de vereniging, stichting, coöperatie en OWM geldt dat op statutaire bepalingen die de huidige tegenstrijdig belangregeling bevatten niet langer een beroep kan worden gedaan. Vanaf de inwerkingtreding van de WBTR worden deze regelingen als niet geschreven gehouden. Op grond van overgangsrecht kan de algemene vergadering oude gevallen van vertegenwoordiging waarbij sprake was van een tegenstrijdig belang, alsnog bekrachtigen.
Hiervoor is geen statutenwijziging nodig. Maar om verwarring te voorkomen verdient het wel aanbeveling om de oude regeling uit de statuten te halen.
Aansprakelijkheid
De WBTR introduceert ook een algemene regeling voor de aansprakelijkheid van bestuurders (art. 2:9c BW nieuw) en commissarissen (art. 2:11c BW nieuw) in geval van een faillissement wegens onbehoorlijke taakvervulling. Deze regeling houdt in dat – indien het faillissement werd veroorzaakt door onbehoorlijk bestuur – zowel bestuurders als commissarissen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden schade.
Ontslag stichtingsbestuur
In geval van de stichting is het bestuur vaak het enige orgaan van de rechtspersoon. De wet kent daarom een bijzondere regeling voor het ontslag van een stichtingsbestuur. De hierbij van toepassing zijnde ontslaggronden – handelen in strijd met de statuten of financieel wanbeheer – worden beperkt uitgelegd. In de praktijk bleek dit vaak niet toereikend. Met de invoering van de WBTR krijgt de rechter meer beoordelingsvrijheid om een bestuurder of commissaris van een stichting te ontslaan, indien het Openbaar Ministerie of een belanghebbende daarom verzoekt.
Dit ontslag brengt van rechtswege een bestuursverbod van vijf jaar met zich mee. Inhoudende, dat de desbetreffende persoon gedurende vijf jaar geen functie als bestuurder, commissaris of gevolmachtigde van enige rechtspersoon mag bekleden. Vanaf de inwerkingtreding van de WBTR kan de rechter hierop een uitzondering maken indien diegene – gelet op aan anderen toebedeelde taken – geen ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Belet en ontstentenis
De WBTR verplicht verenigingen, stichtingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen ertoe om in de statuten een regeling omtrent belet en ontstentenis op te nemen. Die verplichting bestaat op dit moment alleen voor de NV en de BV. Van ontstentenis is sprake wanneer er vanwege het defungeren van een bestuurder of commissaris een vacature binnen het bestuur of de raad van commissarissen vrijkomt. Belet omvat de situatie waarin een bestuurder of commissaris zijn functie tijdelijk niet mag of kan uitvoeren. Bijvoorbeeld in verband met ziekte of een schorsing.
Stichtingen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen die op dit moment nog geen belet- en ontstentenisregeling in hun statuten hebben opgenomen, zijn verplicht hun statuten bij de eerstvolgende gelegenheid aan te passen. Voor de NV en BV geldt dat het overgangsrecht voor hen niet van toepassing is verklaard. Het is daarom aan te raden om direct na de inwerkingtreding van de WBTR de statuten na te lopen op mogelijke discrepanties met de aangepaste belet- en ontstentenisregeling.
Meervoudig stemrecht
De wet kent op dit moment nog geen regeling voor het meervoudig stemrecht van bestuurders en commissarissen van de vereniging, stichting, coöperatie en OWM. De WBTR brengt daar verandering in. Na inwerkingtreding geldt ook voor deze entiteiten dat zij statutair kunnen vastleggen dat aan een bestuurder of commissaris meer dan één stem wordt toegekend.
Het aantal stemmen mag niet meer bedragen dan de stemmen die de andere bestuurders en commissarissen tezamen kunnen uitbrengen. Een huidige statutaire bepaling die hiervan afwijkt, is geldig tot uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van de WBTR of tot de eerstvolgende statutenwijziging.
Statutaire quorum- en meerderheidseisen
Tot slot verdient nog opmerking dat de nieuwe WBTR ook gevolgen kan hebben voor statutaire quorum- en meerderheidseisen. Het is immers denkbaar zo’n vereiste als gevolg van een tegenstrijdig belang bij een of meer functionarissen niet worden gehaald. De besluitvorming blokkeert dan. Een mogelijke oplossing kan dan zijn dat de statuten bepalen dat een tegenstrijdig belang kwalificeert als belet. Een andere mogelijkheid zou zijn dat de statuten de quorum- of meerderheidseis koppelt aan het aantal functionarissen dat deelneemt aan de besluitvorming of beraadslaging.
Tot slot
Voor bestaande verenigingen, stichtingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen kan het raadzaam zijn om direct of spoedig na de inwerkingtreding van de WBTR een statutenwijziging door te voeren. Daarbij komt dat het overgangsrecht alle rechtspersonen ertoe verplicht om de statuten bij de eerstvolgende statutenwijziging na inwerkingtreding in lijn te brengen met de WBTR. Dit kan ertoe leiden dat ook andere statutaire bepalingen moeten worden gewijzigd. Denk daarbij onder meer aan het quorum- en meerderheidseisen of bepalingen omtrent meervoudig stemmen.
Wilt u meer informatie over de gevolgen van de WBTR voor uw organisatie? Of wilt u weten of uw statuten nog voldoen? Neem dan contact op met Yentl van den Winkel.