Advocaat-Generaal bij het Europese Hof van Justitie Szpunar stelt in een advies dat Airbnb is aan te merken als een dienst van de informatiemaatschappij. Dat lijkt wellicht een open deur. Sowieso vind ik de term “dienst van de informatiemaatschappij” wat ongelukkig gekozen, maar dat is waar we het sinds 1998 mee moeten doen. Het interessante van deze conclusie is echter vooral: Airbnb wél, maar Uber níet. Dat voelt onnatuurlijk, en is dus reden om die conclusie wat nader te onderzoeken.
De A-G zet in zijn conclusie uiteen waarom hij van mening is dat Airbnb, in tegenstelling tot Uber, wel aan te merken is als dienst van de informatiemaatschappij, en begint logischerwijs bij de definitie: een dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, op individueel verzoek, op afstand en langs elektronische weg verricht wordt.
Op het eerste gezicht voldoen zowel Uber als Airbnb aan de definitie; beide bieden een internetplatform waar een consument, op individueel verzoek, tegen betaling een bestelling voor een bepaalde prestatie kan plaatsen (vervoer c.q. overnachting). Je kunt echter vraagtekens zetten bij de vraag of de dienst wel volledig op afstand, en volledig langs elektronische weg wordt geleverd. Uiteindelijk kom je toch in een fysiek huis terecht, en in een echte auto die je van A naar B brengt. De dienst is wat dat betreft dus gemengd, en in dat geval is het volgens de A-G de vraag of het fysieke, niet op afstand verrichte deel van de prestatie te onderscheiden is van het online, op afstand verrichte deel daarvan. In het Uber-arrest van het Hof van Justitie heeft het Hof volgens de A-G twee criteria genoemd die bepalen of dat het geval is.
In de eerste plaats is het relevant of er door de dienstenaanbieder een aanbod met een fysieke component wordt gecreëerd, dat zonder de dienst van de dienstenaanbieder niet of nauwelijks zou bestaan. Dat is bij Uber het geval: voor het Ubertijdperk bestond er geen markt voor stedelijke vervoersdiensten verricht door niet-professionele chauffeurs, en de introductie van Uber(Pop) bracht daar onmiskenbaar verandering in. Voor Airbnb ligt dat volgens de A-G anders. Het aanbod van niet-professionele accommodatiediensten bestond al lang voordat Airbnb actief werd, en in die zin heeft Airbnb volgens de A-G dus niet een nieuw aanbod gecreëerd. Daar valt wel het een en ander op af te dingen: de markt voor niet-professionele accommodatiediensten is met de intrede van Airbnb natuurlijk geëxplodeerd. Daarover merkt de A-G op dat het creëren van een nieuw aanbod op zich niet voldoende is, maar dat het twee criterium doorslaggevend is.
In de tweede plaats is het namelijk van belang in hoeverre de dienstenaanbieder doorslaggevende controle heeft over de voorwaarden voor het afnemen van de dient met een fysieke component. Ook dat is bij Uber het geval: Uber bepaalt de maximumprijs voor een ritje, int en distribueert de vergoeding, oefent een bepaalde mate van controle uit over de kwaliteit van de auto’s en de chauffeurs, stelt eisen aan de veiligheid en oefent invloed uit op vraag en aanbod door de prijsniveaus af te stemmen op de beschikbaarheid van chauffeurs. Dit alles is niet het geval bij Airbnb. Een verhuurder op Airbnb is volledig vrij in het bepalen van de prijs en de overige voorwaarden voor de verhuur. Airbnb biedt weliswaar een optionele tool om de prijs te bepalen ten opzichte van andere vergelijkbare accommodaties, maar een verhuurder is niet verplicht om die tool te gebruiken of die prijs over te nemen. Ook de andere voorwaarden worden enkel door de verhuurder zelf bepaald.
De conclusie is dan ook dat Airbnb aan te merken is als dienst van de informatiemaatschappij. Dat betekent dat Frankrijk het land-van-oorsprong beginsel moet respecteren en geen beperkingen mag opleggen aan de Europese dienstverlening van het in Ierland gevestigde Airbnb. Beperkingen die noodzakelijk zijn met het oog op de openbare orde, bescherming van de volksgezondheid, openbare veiligheid of de bescherming van consumenten zijn echter een uitzondering op deze regel.