Ons hoogste rechtscollege, de Hoge Raad, heeft recent een uitspraak gedaan over het recht tot opschorten en ontbinden in geval dat contractspartijen (i) tegelijkertijd moeten presteren, maar (ii) daartoe allebei op het beslissende tijdstip niet in staat waren (onafhankelijk van elkaar). Wie mag er dan opschorten? Allebei of geldt hier het adagium ‘wie het komt, die het eerst maalt’?
De Hoge Raad gaat eerst in op de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van de huidige opschortingsregeling, en behandelt de volgende opmerking destijds door de regeringscommissaris (lees: de wetgever) gemaakt:
“Voor de vraag wie in gevallen van gelijk oversteken ( ) mag opschorten, is beslissend bij wiens wederpartij de nakoming het eerst hokt. In de praktijk is dat vrijwel altijd duidelijk omdat die wederpartij dan zal zeggen waarom zij niet nakomt ( ). De vraag of bevoegdelijk wordt opgeschort, gaat dan op in de vraag of de wederpartij haar verweer terecht voert.”
De regeringscommissaris licht vervolgens toe dat de zogenaamde “bij wie het eerste hokt”-regel ook in de wet is uitgewerkt, want de partij, bij wie de nakoming het eerst hokt, raakt in schuldeisersverzuim en verliest daardoor haar eigen opschortingsrecht (zie artikelen 6:59 BW en 6:54(a) BW).
De Hoge Raad meent dat de wetgever met voorgaande toelichting op de situatie rond “gelijk oversteken” geen rekening heeft gehouden met de situatie als in deze zaak aan hem voorgelegd, namelijk dat beide partijen – onafhankelijk van elkaar – op het beslissende moment beide niet kunnen presteren.
De Hoge Raad beantwoordt de vraag als volgt:
“In een zodanig geval moet worden aangenomen dat beide partijen op grond van de tekortkoming in de nakoming van de prestatie van de ander, bevoegd zijn tot ontbinding. Het doet er dan niet toe bij welke partij de nakoming het eerst hokt, omdat de beantwoording van die vraag slechts zin heeft indien (ten minste) een van beide partijen wel tot nakoming in staat is, maar die nakoming opschort vanwege het niet presteren van de andere partij.”
Kortom, in principe komt beide partijen het recht toe tot opschorten en/of ontbinden in geval dat contractspartijen (i) tegelijkertijd moeten presteren, maar (ii) daartoe allebei – onafhankelijk van elkaar – op het beslissende tijdstip niet in staat waren.
Lees hier het volledige arrest