Zoals ik eerder schreef in mijn blog over de materiële reciprociteitstoets uit de Berner Conventie, bestaan van oudsher verschillende opvattingen over de auteursrechtelijke bescherming van werken van toegepaste kunst. De uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 12 november 2025 bevestigt dit standpunt nog maar eens. Waar het Duitse Bundesgerichtshof (“BGH”) eerder dit jaar nog oordeelde dat de Birkenstocksandaal de auteursrechtelijke beschermingsdrempel niet haalt, is de Utrechtse rechtbank kennelijk een andere mening toegedaan. In deze blog bespreek ik het vonnis van de rechtbank.
Auteursrechtelijk werkbegrip geharmoniseerd?
Niet alleen over de vraag of en in hoeverre gebruiksvoorwerpen voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking kunnen komen bestaat discussie, IE-beoefenaars zijn het ook niet eens over de vraag of het auteursrechtelijke ‘werkbegrip’ überhaupt geharmoniseerd is.
Dezelfde Rechtbank Midden-Nederland oordeelt daarover in een incidenteel vonnis uit juli 2024 dat het auteursrechtelijk werkbegrip weliswaar geharmoniseerd is binnen de Europese Unie, maar dat deze harmonisatie beperkt is tot het criterium waarmee beoordeeld wordt of een voorwerp auteursrechtelijke bescherming geniet: (1) het voorwerp moet voldoende nauwkeurig en objectief identificeerbaar zijn, en (2) het moet oorspronkelijk zijn als eigen intellectuele schepping van de maker.
De rechtbank benadrukt echter dat de feitelijke toepassing en waardering van dit criterium niet geharmoniseerd is. Rechters in verschillende lidstaten moeten zelfstandig beoordelen of aan deze vereisten is voldaan, gebaseerd op het partijdebat en de specifieke feiten en omstandigheden van de zaak.
De rechtbank stelt zelfs expliciet dat er geen sprake is van onverenigbare beslissingen wanneer de Duitse rechter zou oordelen dat er geen Duitse auteursrechten rusten op de Birkenstocksandalen, terwijl de Nederlandse rechter zou oordelen dat er wel Nederlandse auteursrechten op diezelfde sandalen rusten. Volgens de rechtbank is deze mogelijke discrepantie inherent aan het systeem waarin nationale rechters een zelfstandige beoordeling moeten maken.
BGH Duitsland
Onder verwijzing naar Cofemel erkent het BGH – net als Rechtbank Midden-Nederland – dat het werkbegrip Europees geharmoniseerd is dat uniform moet worden uitgelegd, maar dat de feitelijke beoordeling of een voorwerp aan de criteria voldoet een taak blijft van de nationale rechter. Het BGH bevestigt de uitspraak van het Oberlandesgericht Köln die eerder oordeelde dat de Birkenstocksandalen geen auteursrechtelijk beschermde werken van toegepaste kunst zijn naar de Duitse Auteurswet.
Hoewel het BGH erkent dat de sandalen een consistent en herkenbaar uiterlijk hebben en dat er voor de vormgeving verschillende ontwerpkeuzes mogelijk waren, oordeelt het dat deze ontwerpvrijheid niet op een zodanige creatieve wijze is benut dat het duidelijk boven het alledaagse uitstijgt. Het ontwerp lijkt volgens het BGH primair gericht op het creëren van een voor de voet gezond maar ook commercieel product, zonder dat daarbij sprake is van een ‘artistieke prestatie’ die de persoonlijkheid van de maker weerspiegelt. Sommigen menen dat het BGH met deze term de lat voor bescherming hoger legt, terwijl het BGH vindt dat de ‘artistieke prestatie’ past binnen de ‘eigen intellectuele schepping’ van het HvJEU.
Rechtbank Midden-Nederland
De volgende uitvoeringen van de Birkenstocks lagen ter beoordeling voor bij de Rechtbank Midden-Nederland:


De rechtbank oordeelt dat de Madrid, Arizona en Florida aan de werktoets voldoen. Zij identificeert daarbij zeven kenmerkende vormgevingselementen die, in combinatie, het oorspronkelijke karakter bepalen:
- De platte onderkant en een zoolomtrek (ook wel “Umriss”) met rechte taps uitlopende zijlijnen naar de voorkant van de sandaal;
- De ongevoerde zijkant van de sandaal waardoor het kurk zichtbaar blijft;
- De vorm van het voetbed met een verdieping aan de hielzijde, een verhoging in het midden aan de binnenzijde en een teengrip, die bestaat uit een gevormde rand ter hoogte van de tenen in een soort omgekeerd kwadraatsteken;
- De van achter naar voren in hoogte aflopende wanden (opstaande randen) rondom het voetbed;
- De (sluitings)band die aan beide kanten van de sandaal aan de zijkant doorloopt tot aan de kunststof zool en verdwijnt tussen het voetbed en de zool;
- Voor zover de upper bestaat uit meerdere banden (Arizona/Florida), zijn deze banden (twee of drie) uit één stuk leer gesneden waardoor de banden aan de zijkant samenkomen en een geheel vormen, voordat de band verdwijnt tussen het voetbed en de zool;
- De sluitingsbanden zijn niet afgewerkt met zichtbaar stiksel of andere decoratieve elementen.
De rechtbank verwerpt het verweer dat deze elementen louter functioneel zouden zijn. Het anatomische voetbed, hoewel geïnspireerd door een voetafdruk, is het resultaat van creatieve keuzes. Er bestaat volgens de rechtbank een grote variëteit aan voetafdrukken en daarmee een grote keuzevrijheid. De platte zool met rechte zijlijnen wijkt daarnaast bewust af van de in 1963 gangbare gebogen lijnen die de voet volgen. Zelfs de minimalistische benadering – het weglaten van decoratie en het zichtbaar laten van kurk – wordt erkend als een bewuste ontwerpkeuze, niet als kostenbesparing.
De rechtbank verwerpt ook het argument dat de bevestigingswijze van de banden puur technisch bepaald zou zijn door de ago-werkwijze (een methode waarbij het bovenleer op een voetmodel van hout of kunststof (de leest) wordt gespannen en met lijm aan de zool wordt bevestigd), en stelt dat binnen deze productietechniek verschillende vormgevingskeuzes mogelijk waren. Voor de modellen Arizona en Florida wordt bovendien de innovatieve keuze om meerdere banden uit één stuk leer te snijden als een onderscheidend creatief element gezien.
Opvallend is dat de rechtbank in slechts één zin, zonder enige inhoudelijke motivering, afwijkt van het Duitse BGH: “De rechtbank komt in deze zaak tot een ander oordeel“. De vraag rijst of een dergelijke summiere afwijking van buitenlandse jurisprudentie bijdraagt aan het streven naar Europese harmonisatie van het auteursrecht.
Conclusie
De Birkenstock-zaken illustreren het spanningsveld tussen Europese harmonisatie en nationale rechterlijke autonomie. Hoewel de feitelijke toepassing van het werkbegrip een nationaalrechtelijke aangelegenheid is, kan je je afvragen of deze ‘gedeeltelijke harmonisatie’ zinvol is. Het doel van harmonisatie is immers het creëren van rechtszekerheid en een gelijk speelveld binnen de interne markt. Wanneer dezelfde Birkenstocksandaal in Nederland wel beschermd is maar in Duitsland niet, lijkt dit doel niet bereikt.
Bovendien wordt al veelvuldig gesignaleerd (en bekritiseerd) dat Nederlandse rechtbanken relatief coulant zijn met het toekennen van auteursrechtelijke bescherming aan gebruiksvoorwerpen en in het verlengde daarvan pan-Europese verboden opleggen. Dit kan leiden tot forumshopping binnen de EU.
Ondertussen zijn alle ogen gericht op Luxemburg, in afwachting van het arrest van het HvJEU in de gevoegde zaken MIO/Konektra, waarin het Europese hof hopelijk meer duidelijkheid zal verschaffen over dit aloude omstreden onderwerp.
Lees het hele vonnis hier.