Bewijs is cruciaal in iedere procedure. Er zijn verschillende manieren om bewijs te verzamelen. Dat kan bijvoorbeeld door een getuigenverhoor of een deskundigenonderzoek, maar ook door middel van een inzagevordering eventueel voorafgegaan door een bewijsbeslag. Het uitgangspunt is dat bewijs met alle middelen kan worden geleverd. De hoofdregel is dat de degene die zich op het rechtsgevolg beroept, bijvoorbeeld de ontbinding van de overeenkomst, de bewijslast draagt en dus het bewijs moet leveren.
Alweer een aantal jaren geleden is door het kabinet besloten om de bewijsregels eenvoudiger te maken zodat dit bijdraagt aan een sneller en efficiënter verloop van procedures. Afgelopen zomer is er een voorstel ingediend om het bewijsrecht te vereenvoudigen en moderniseren. In deze blog bespreek ik een aantal uitgangspunten uit dit wetsvoorstel.
Bewijs verzamelen voor de procedure
Het huidige bewijsrecht biedt de mogelijkheid om zowel voorafgaand aan een procedure bewijs te verzamelen als tijdens de procedure. In het nieuwe bewijsrecht komt de nadruk te liggen op de pre-processuele bewijsvergaring. Om geen onredelijke eisen te stellen en te voorkomen dat de kosten hoog oplopen geldt een “dubbele redelijkheidstoets”: (i) de gegevens waarover je in de voorfase van de procedure redelijkerwijs kan beschikken en (ii) waarvan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs voorzienbaar is dat die informatie relevant is voor de beoordeling door de rechter, moeten in de procedure worden ingediend. In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt uitgelegd dat: “Het gaat om informatie die voor partijen voorzienbaar van belang is, waarbij verschillende factoren een rol kunnen spelen, zoals de aard en complexiteit van het geschil, de positie van partijen en het stadium waarin het geschil verkeert.”
Idee is dat de rechter na de mondelinge behandeling direct uitspraak kan doen of een instructie kan geven voor een efficiënt verder verloop van de procedure.
De mondelinge behandeling en waarheidsvinding
De rechter heeft in het wetsvoorstel een actieve(re) rol tijdens de mondelinge behandeling. Binnen het partijdebat kan de rechter ten behoeve van de waarheidsvinding mogelijke argumenten bespreken. Met name op dit punt is er vanuit de praktijk veel kritiek gekomen. De toelichting verklaart dat de rechter niet mag gaan ‘mee procederen’ door suggesties aan te dragen met betrekking tot de feiten die aan de vordering ten grondslag liggen. De rechter mag wel wijzen op bepaalde inconsistenties of onduidelijkheden in stellingen en kan daarover vragen stellen. Dat doen rechters nu ook al. Belangrijk is wel dat het principe van hoor en wederhoor gewaarborgd blijft.
Voorlopige bewijsverrichtingen
Er zijn verschillende voorlopige bewijsverrichtingen waarmee voorafgaand aan de procedure bewijs kan worden verzameld. Een aantal noemde ik al aan het begin van deze blog: het getuigenverhoor, deskundigenverhoor en -bericht en de inzagevordering, maar ook de plaatsopneming of bezichtiging zijn middelen om bewijs te verzamelen. De regeling voor deze voorlopige bewijsverrichtingen wordt samengevoegd in één hoofdstuk in de wet. Daarmee wordt beoogd dat de regels voor al deze middelen, voor zover mogelijk, hetzelfde zijn en dezelfde afwijzingsgronden gelden. Om voorlopige bewijsverrichtingen in te zetten heb je toestemming van de rechter nodig. Dit moet je vragen in een verzoekschrift of bij spoed in een kort geding. Je kan in één verzoek om toestemming voor het verrichten van meerdere bewijsverrichtingen vragen.
Toets en afwijzingsgronden
In het licht van de waarheidsvinding is het uitgangspunt dat een verzoek in beginsel wordt toegewezen, tenzij sprake is van een afwijzingsgrond:
- De informatie die wordt gevraagd is onvoldoende bepaald. Je moet voldoende concreet aangeven welke stukken je wil inzien, waarom je getuigen wil horen of een deskundige wil benoemen en waarover zij moeten verklaren resp. zich moeten uitlaten;
- Er is onvoldoende belang bij de voorlopige bewijsverrichting(en). Er is sprake van onvoldoende belang als niet duidelijk is vermeld wat je met de voorlopige bewijsverrichting wil bereiken of welk potentieel geschil daaraan ten grondslag ligt. Ook kan sprake zijn van onvoldoende belang als een andere bewijsverrichting minder belastend is;
- Het verzoek om voorlopige bewijsverrichting(en) is in strijd met de goede procesorde. Dit zijn onder andere voorbarige of tardieve verzoeken, maar ook herhaalde verzoeken terwijl de omstandigheden niet zijn gewijzigd;
- Er is sprake van misbruik van bevoegdheid. Dit is een belangrijke waarborg ter voorkoming van zogenoemde ‘fishing expeditions’;
- Er bestaan andere gewichtige redenen die zich verzetten tegen de voorlopige bewijsverrichting(en). Dit kan bijvoorbeeld een geheimhoudingsplicht zijn.
Deze afwijzingsgronden bestaan naast elkaar en zijn –logisch – ook meteen de toetsingscriteria.
Appelverbod
Nieuw is dat er een appelverbod geldt. In het huidige recht kun je in hoger beroep gaan tegen een afwijzende beslissing van de rechter over voorlopige bewijsverrichtingen. Voor het inzagerecht geldt dat appel gewoon mogelijk is. In het nieuwe bewijsrecht is hoger beroep niet toegestaan, tenzij de rechter ambtshalve of op verzoek anders bepaalt. Met name voor de inzagevordering wordt dit dus wezenlijk anders. De achtergrond is dat hoger beroep zou leiden tot vertraging en juist escalatie. Wel bestaat de mogelijk om een inhoudelijk nieuw verzoek in te dienen of de afwijzing van het verzoek in de procedure te bespreken of nogmaals te doen. Belangrijk dus om hier rekening mee te houden.
Verbeterd inzagerecht
Het huidige inzagerecht staat in artikel 843a burgerlijke rechtsvordering (Rv). In het nieuwe bewijsrecht verhuist het inzagerecht dus naar het hoofdstuk over de voorlopige bewijsverrichtingen. Daarnaast zou een en ander eenvoudiger en dus duidelijker worden. De vereisten voor een inzageverzoek in het nieuwe bewijsrecht komen overeen met de toetsingscriteria die ik hiervoor heb besproken. De vereisten wijken ook niet erg af van de huidige criteria. Zo moet er sprake zijn van: 1) een rechtsbetrekking (niet nieuw), 2) bepaalde gegevens (was ‘bepaalde bescheiden’, uitleg is nagenoeg hetzelfde, maar gegevens zou ruimer en moderner zijn) en 3) voldoende belang (was rechtmatig belang, uitleg is hetzelfde, maar voldoende belang sluit beter aan bij de wet). Je bent in beginsel verplicht de verzochte gegevens te verstrekken, tenzij een beroep kan worden gedaan op het verschoningsrecht of sprake is van gewichtige redenen, bijvoorbeeld vertrouwelijkheid.
Bewijsbeslag en proces- verbaal van constatering in de wet
Het conservatoire bewijsbeslag is een veelgebruikt middel om bewijs waar je zelf niet over beschikt te verkrijgen. In zaken over intellectuele eigendom was dit bewijsbeslag al in de wet vastgelegd (1019a Rv e.v.). Voor andere zaken was dit niet het geval. In 2013 heeft de Hoge Raad beslist dat ook in andere zaken conservatoir bewijsbeslag kan worden gelegd. Dit wordt nu vastgelegd in de wet.
Daarnaast wordt in de wet de mogelijkheid opgenomen dat de deurwaarder in een proces-verbaal zijn constateringen ten aanzien van een bepaalde (feitelijke) situatie, plaats of omstandigheid vastlegt. Dit was ook al mogelijk in zaken over intellectuele eigendom en is in de praktijk een handig middel gebleken. Mooi dat dit bewijsmiddel ook voor andere gevallen wordt toegevoegd.
Het wetsvoorstel heeft een lange aanloop gehad. Het is nog niet duidleijk wanneer het nieuwe bewijsrecht in werking zal treden. Op deze blog houden we je in ieder geval op de hoogte.