Op 8 augustus jl. heeft de Voorzieningenrechter te ‘s-Gravenhage in een octrooizaak in kort geding een uitspraak gedaan waarin is geanticipeerd op de Europese richtlijn betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten (de zogenaamde Handhavingsrichtlijn; Rl. 2004/48/EG). Deze richtlijn had op 29 april 2006 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd moeten zijn, maar dat is nog niet gebeurd. Artikel 14 van de richtlijn voorziet in een ruimere proceskostenveroordeling dan tot nu toe binnen ons Nederlandse systeem, dat gebaseerd is op een forfaitaire vergoeding, mogelijk was.
De Voorzieningenrechter overweegt in zijn vonnis: “In dit geval gaat het om artikel 14 uit de Handhavingsrichtlijn. Deze bepaling is voldoende duidelijk en laat ook geen verdere vrijheid van implementatie toe aan de Lidstaat. Verder is de implementatiedatum (29 april 2006) verlopen. In beginsel is richtlijnconforme interpretatie derhalve aangewezen. De plicht tot richtlijnconforme interpretatie vindt evenwel zijn begrenzing in de algemene rechtsbeginselen, zoals het verbod op terugwerkende kracht en het rechtszekerheidsbeginsel. De vraag is of deze rechtsbeginselen aan richtlijnconforme interpretatie met betrekking tot proceskostenveroordeling in de weg staan. De voorzieningenrechten beantwoordt die vraag ontkennend.”
Aldus valt de proceskostenveroordeling in deze zaak uit op EUR 24.959,68, daar waar het in het verleden, gebaseerd op de forfaitaire vergoeding, zo’n EUR 1.500 zou zijn geweest. De impact van deze richtlijnconforme uitleg moge duidelijk zijn…