020 530 0160

Rechtspraak: De Staat handelt onrechmatig jegens filmproducenten

Gepubliceerd op 6 september 2018 categorieën ,

De rechtbank Den Haag heeft gister uitspraak gedaan in de zaak die is gestart door een aantal filmproducenten tegen de Nederlandse Staat (het Ministerie van veiligheid en Justitie). De filmproducten menen dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld, doordat verantwoordelijke bewindvoerders onder meer in het publieke domein en in de media de indruk hebben gewekt dat tot medio 2014 downloaden uit illegale bron geoorloofd was.

Aanleiding van deze discussie is de implementatie van artikel 5 van de auteursrechtrichtlijn in de artikelen 16c Auteurswet (Aw) en 10, sub e, Wet op de naburige rechten (WNR), betreffende de thuiskopie- exceptie. Bij de implementatie van deze artikelen is geen onderscheid gemaakt tussen kopiëren uit legale en illegale bron.

Het Europese Hof heeft in de zaak ACI Adam/ Stichting De Thuiskopie, geoordeeld dat de nationale wettelijke regeling ter implementatie van de thuiskopie- exceptie onderscheid dient te maken tussen “de situatie waarin de bron van een voor privégebruik vervaardigde reproductie geoorloofd is en de situatie waarin deze bron ongeoorloofd is.” Een nationale regeling die dit onderscheid niet bevat is in strijd met artikel 5 van de Auteursrechtrichtlijn.

In de periode voorafgaand aan dit arrest zijn door opeenvolgende verantwoordelijke bewindvoerders een aantal uitlatingen gedaan waaruit kan worden opgemaakt dat downloaden uit illegale bron was toegestaan. De filmproducenten zijn daarnaast van mening dat de Staat ook onrechtmatig heeft gehandeld in de periode na dit arrest omdat sprake is van een gedoogbeleid met betrekking tot het downloaden uit illegale bron, vanwege het ontbreken van handhavingsmaatregelen. Ten aanzien van strafrechtelijke handhaving verklaart de civiele rechter de filmproducten niet-ontvankelijk omdat een toetsing daarvan mogelijk is binnen het strafrecht en daarvoor geen plaats is bij de burgerlijke rechter.

In deze procedure vorderen de filmproducenten onder meer een verklaring voor recht  dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld. Deze procedure is volgens de filmproducenten bedoeld als ‘opstap’ voor individuele of waar mogelijk zelfs collectieve schadevergoedingsactie(s).

De Staat heeft naast een aantal formele verweren, die deels slagen, aangevoerd dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld. De Staat ontkent niet dat de opeenvolgende bewindslieden tot aan het ACI Adam arrest de opvatting aanhingen dat artikel 16c Aw en 10 sub e WNR zo dienen te worden uitgelegd dat de thuiskopie-exceptie eveneens van toepassing is op kopieën  die zijn vervaardigd uit illegale bron. In dat kader voert de Staat nog aan dat uit artikel 5 van de auteursrechtrichtlijn niet duidelijk valt op te maken dat de thuiskopie – exceptie niet geldt voor downloaden uit illegale bron, en dat daarover zelfs tot aan de Europese rechter moest worden geprocedeerd. Ook de Hoge Raad en Advocaat -Generaal zouden het geen uitgemaakte zaak hebben gevonden en ook zijn er nooit opmerkingen gekomen vanuit de Tweede Kamer en de Raad van State. Zelfs de Europese Commissie heeft de Nederlandse Regering niet in gebreke gesteld.

De rechter beperkt haar beoordeling tot de uitingen die in het publieke domein en in de media zijn gedaan, omdat voor uitingen in parlementaire debat immuniteit geldt. De rechtbank oordeelt “dat uitingen van bewindslieden in het publieke domein en de media vanwege de context waarin zij zijn gedaan, van een andere aard zijn dan de uitingen in het parlementaire debat, ook als deze uitingen dezelfde inhoud hebben. […] Dat brengt mee dat in rechte getoetst moet kunnen worden of dit feitelijk handelen van de bewindslieden als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd.”

De rechtbank stelt vervolgens vast dat ook bewindvoerders vrijheid van meningsuiting toekomt en concludeert dat de “vraag of sprake is van onrechtmatige uitingen van de opvolgend bewindslieden, dient te worden beantwoord aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder onder meer de gebruikte bewoordingen, de wijze waarop en de context waarin de uitingen zijn gedaan.”

De rechtbank komt tot onder meer tot de volgende conclusie:

Het onder 2.7 bedoelde persbericht maakt duidelijk dat in Nederland downloaden is toegestaan, ongeacht de bron waaruit wordt gedownload. Nu daarin wordt gesproken van het voornemen om downloaden uit evident illegale bron te gaan verbieden, is voor de gemiddeld oplettende lezer duidelijk dat dit downloaden volgens dit persbericht ten tijde van het uitbrengen ervan wel toegestaan was. Dat geldt ook voor hetgeen de staatssecretaris van justitie in het onder 2.8 bedoelde interview zegt, in het bijzonder daar waar hij – sprekend over de toekomst – zegt dat legale content de norm wordt en uitlegt dat beoogd wordt om aanbieders van illegale content aan te pakken. De boodschap die wordt afgegeven is onmiskenbaar dat op dat moment downloaden uit illegale bron in Nederland zonder meer is toegestaan.”

[…] “Dit zijn in het publieke domein en in de media gedane, aan het brede publiek gerichte uitingen van de verantwoordelijk bewindspersoon met daarin een opvatting over wat – dan nog – toelaatbaar zou zijn op het gebied van thuis kopiëren. Het persbericht heeft bovendien een voorlichtend karakter.”

[…] “Gezien deze door de verantwoordelijke bewindspersoon in het publieke domein en in de media geuite opvatting, zullen er downloaders zijn geweest die ervan uitgingen dat downloaden uit illegale bron was toegestaan, terwijl dit in andere EU-lidstaten – voor een ieder kenbaar – verboden was.”


[…]”De, niet voor meerdere uitleg vatbare, boodschap van dit, bij herhaling door deze bewindspersoon uitgedragen (beleids)standpunt over downloaden uit illegale bron, is dat downloaden uit illegale bron is toegestaan in Nederland. Indien wordt gehandeld volgens deze, met het Unierecht strijdige, weergave van de Nederlandse situatie, wordt inbreuk gemaakt op de rechten van 2Houses cs en de achterban van SEKAM en wordt dus onrechtmatig jegens hen gehandeld.”

De Staat heeft dus volgens de rechtbank onrechtmatig gehandeld jegens de filmproducenten. De Staat heeft nog gesteld dat dit handelen niet aan haar is toe te rekenen, maar de rechtbank sluit op dit punt aan bij de Hoge Raad die in algemene zin heeft overwogen dat onzekerheid over de uitlegging van de wet voor rekening van de Staat dient te komen.

Voor wat betreft de schadevraag breiden de filmproducenten de vordering uit tot de algehele schade die zij lijden door illegale downloads, en de rol van de technologie daarin, maar de rechtbank beperkt de aansprakelijkheid tot de schade die het gevolg is van de bedoelde uitlatingen van de verantwoordelijk bewindspersonen. De rechtbank maakt daarbij nog het voorbehoud dat “niet uitgesloten kan worden dat, indien deze schade nader wordt onderzocht en begroot, de slotsom uiteindelijk zal zijn dat de onder 4.53 bedoelde uitingen (toch) niet of zeer beperkt schade hebben veroorzaakt. Dat neemt niet weg dat bij deze stand van zaken onvoldoende grond bestaat om te concluderen dat het voor vestiging van de aansprakelijkheid vereiste conditio sine qua non verband ontbreekt.”

Ten aanzien van de vordering met betrekking tot het ontbreken van adequate civielrechtelijk handhaving concludeert de rechtbank dat de filmproducenten deze vordering niet voldoende hebben geconcretiseerd. Deze vordering wordt dan ook afgewezen.

Lees de uitspraak hier.


Bron: rechtspraak.nl
Deze blog is automatisch geïmporteerd uit een oudere versie van deze website. Daarom is de lay-out mogelijk niet perfect.
Deel:

publicaties

Gerelateerde artikelen