Is een contractuele bepaling nu een ontbindende of een opschortende voorwaarde? Interessante materie, waar je een flinke boom over kan opzetten. Ook materie waar je goed bij moet nadenken als opsteller van een contract. De gevolgen zijn immers heel verschillend.
Het Hof Leeuwarden heeft, voor wat betreft de kwestie op wie de bewijslast rust bij danwel een opschortende voorwaarde danwel een ontbindende voorwaarde, weer even een mooi lesje basis-procesrecht neergezet:
“Wedeka heeft gemotiveerd betwist dat de door Oliecentrale gestelde voorwaarde deel uitmaakt van de tussen partijen gesloten overeenkomst.
Het antwoord op de vraag wie de bewijslast draagt van het bestaan van deze voorwaarde, is afhankelijk van het feit of het hierbij gaat om een opschortende voorwaarde – in welk geval de bewijslast bij Wedeka berust als de partij die nakoming van de door hem gestelde onvoorwaardelijke kortingsovereenkomst vordert
(HR 7 december 2001, NJ 2002, 494 en AG Keus bij HR 9 september 2005,
NJ 2005,468) – of om een ontbindende voorwaarde, in welk geval de bewijslast bij Oliecentrale berust als de partij die zich op de ontbindende voorwaarde
beroept als bevrijdend verweer (HR 9 september 2005, NJ 2005, 468 en
HR 17 april 2009, NJ 2009, 196).”
Lees hier het hele arrest.