020 530 0160

Leer van het wezen toegepast in executiegeschil

Gepubliceerd op 2 december 2005 categorieën 

In zijn vonnis van 30 november 2005 heeft de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag beslist dat Multinet B.V. uit Rijen twee sorteermachines niet ter verkoop mag aanbieden. Volgens de rechter vallen deze onder het verbod op het maken van inbreuk op het octrooi van Machinefabriek Bollegraaf Appingedam B.V. dat het Haagse gerechtshof eerder had uitgesproken in zijn arrest van 26 mei 2005.


Multinet voerde tijdens de procedure aan dat er met deze sorteermachines geen inbreuk werd gemaakt omdat de aanzetters, een wezenlijk onderdeel van het octrooi waren vast gelast. Het kenmerk van het hoofdconclusie van het octrooi bepaalt namelijk dat de aanzetters losmaakbaar moeten zijn. De Voorzieningenrechter oordeelt echter dat de “lasverbindingen alles in zich hebben van een schijnconstructie. Door de lassen weg te slaan of te slijpen zou direct weer sprake zijn van een onder het octrooi vallende constructie.”


De redenering van de Voorzieningenrechter lijkt mij opmerkelijk. Het heeft er alle schijn van dat hij een kenmerk uit de conclusie – losmaakbaarheid – wegredeneert omdat dit toch niet wezenlijk zou zijn. Het is bekend dat de Haagse Rechtbank en Hof hier op zichzelf huiverig voor zijn. Wegredeneren van kenmerken past wel in de klassieke leer van het wezen, maar minder goed in de moderne equivalentieleer.


De uitspraak is te meer opmerkelijk omdat het hier gaat om een executiegeschil over de uitleg van een uitspraak (arrest). Over het algemeen wordt aangenomen dat de taak van de rechter in zo’n soort procedure beperkt is tot het corrigeren van misslagen, en niet een volledige toetsing kan inhouden zoals in hoger beroep. Dat lijkt in dit geval wel te zijn gebeurd.

Bron: Rechtbank 's-Gravenhage
Deze blog is automatisch geïmporteerd uit een oudere versie van deze website. Daarom is de lay-out mogelijk niet perfect.
Deel:

auteur

Doeko Bosscher

publicaties

Gerelateerde artikelen