In het opheffingskort geding dat de Nederlandse Staat is gestart tegen vier gedaagden voert hij onder meer aan dat het civiel bewijsbeslag niet kan worden toegepast op de Nederlandse Staat. De op de Nederlandse Staat rustende geheimhoudingsplicht staat daaraan in de weg. Het verlof tot het leggen van bewijsbeslag had volgens de Nederlandse Staat dus niet verleend mogen worden.
De voorzieningenrechter komt echter tot de conclusie dat er geen reden is om aan te nemen dat het civiele bewijsbeslag niet kan worden toegepast tegen de Nederlandse Staat.
Bewijsbeslag in het kort
Bewijsbeslag is een effectief middel om bewijsmiddelen veilig te stellen. Wanneer je een vordering hebt op een partij en de bewijsmiddelen ter onderbouwing van die vordering bevinden zich bij de wederpartij of een derde kun je drie dingen doen: 1) rechtstreeks aan de wederpartij of derde partij verzoeken om de stukken te verstrekken, 2) een exhibitievordering instellen en de rechter vragen om te bevelen de stukken af te geven of 3) een bewijsbeslag (laten) leggen. Het risico van een sommatie of exhibitievordering zonder beslag is dat bewijsmiddelen in de tussentijd kunnen verdwijnen of worden vernietigd. Bewijsbeslag kun je zonder aankondiging laten leggen waarmee wordt gewaarborgd dat bewijs niet verloren gaat.
Het kort geding tussen de Nederlandse Staat en de vier gedaagden
De vier gedaagden hebben civiel bewijsbeslag (op grond van artikel 730 en 843a Rv) gelegd onder de Nederlandse Staat omdat de Staat geheimhouderstukken, stukken die vallen onder het verschoningsrecht, in haar bezit heeft, die op grond van een rechterlijke uitspraak geretourneerd hadden moeten worden. De vier gedaagden staan verdachten van witwassen en valsheid in geschrifte bij in een strafzaak die in 2013 is gestart. In die strafzaak heeft de officier van justitie gegevens gevorderd van de hosting provider van de verdachten. Naar aanleiding van de door de hosting provider verstrekte gegevens, is er ook een doorzoeking geweest bij het accountantskantoor van de verdachten. Daar zijn nog eens twee enveloppen met (digitale) gegevens meegenomen. Gezien het beroep op het verschoningsrecht door de advocaat van het accountantskantoor, is er een procedure geweest waarin de rechter heeft geoordeeld dat de gegevens in de twee gesloten enveloppen geheimhouderstukken betreffen. De rechtbank heeft bevolen tot teruggave van de beslagen gegevens.
Dit is echter niet direct gebeurd en ook zijn de stukken niet geretourneerd, ondanks het bevel van de rechter en meerdere verzoeken daartoe van de gedaagden. Hierdoor maakt de Nederlandse Staat inbreuk op het verschoningsrecht van de gedaagden.
Het verlof om bewijsbeslag te mogen leggen
Op 2 januari 2019 hebben gedaagden verlof gevraagd aan de rechtbank om bewijsbeslag te mogen leggen ten laste van de Nederlandse Staat op onder meer de geheimhoudersstukken die ten onrechte inbeslag zijn genomen. De rechtbank heeft op 4 januari 2019 verlof verleend om het bewijsbeslag te leggen en heeft de Nederlandse Staat bevolen om mee te werken aan die beslaglegging op straffe van een dwangsom van EUR 2.500.000 euro en een dwangsom van EUR 250 per dag zij weigert mee te werken tot een maximum van EUR 25.000.000. Het bewijsbeslag is op 8 januari 2019 gelegd onder de Nederlandse Staat, meer specifiek het openbaar ministerie, de FIOD en de belastingdienst.
Opheffing van het bewijsbeslag
Beslag kan worden opgeheven als sprake is van vormverzuim, ondeugdelijkheid van de vordering, het beslag onnodig is of zekerheid is gesteld. In dit kort geding vordert de Nederlandse Staat opheffing van het gelegde bewijsbeslag en voert daartoe onder andere aan dat:
a) er geen grond of noodzaak bestaat om een ingrijpend dwangmiddel als bewijsbeslag in te zetten tegen de Nederlandse Staat;
b) het door de Hoge Raad gewezen Molenbeek arrest, waarin de Hoge Raad heeft beslist dat bewijsbeslag ook kan worden gelegd in zaken waarin geen sprake is van handhaving van intellectuele eigendomsrechten, niet kan worden toegepast op de Nederlandse Staat, en in ieder geval niet op het ministerie, de FIOD en de belastingdienst;
c) het bewijsbeslag niet voldoet aan de daaraan gestelde strenge eisen. Zo zijn de gedefinieerde bescheiden te onbepaald en staat de geheimhoudingsverplichting van de Nederlandste Staat in de weg aan toewijzing van verzoek ex. artikel 843a Rv;
d) de advocaten geen eigen belang hebben bij het bewijsbeslag omdat het verschoningsrecht niet tot bescherming strekt van de individuele advocaat, maar gegrond is op een algemeen maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk tot een advocaat moet kunnen wenden voor bijstand en advies;
e) er geen aanleiding is om de Nederlandse Staat een dwangsom op te leggen omdat de Staat Nederlandse rechterlijke uitspraken pleegt na te komen.
Gedaagden hebben zich verweerd en hebben kort gezegd aangevoerd dat zij belang hebben bij het bewijsbeslag om de omvang en ernst van de inbreuk op het verschoningsrecht in kaart te brengen, door te weten te komen hoeveel en welke geheimhoudersstukken het openbaar ministerie en de FIOD onder zich hebben, hoe deze zijn verkregen, wie toegang hebben gekregen tot de stukken en wat er met die stukken is gebeurd. Als tegenvordering hebben de gedaagden gevraagd om inzage in het beslag.
Bewijsbeslag onder de Nederlandse Staat
De voorzieningenrechter in het opheffingskort geding volgt de Nederlandse Staat niet in haar stelling dat het verlof tot bewijsbeslag niet mocht worden verleend.
“Uit het Molenbeek arrest, noch uit ander jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het civiele bewijsbeslag niet zou kunnen worden toegepast tegen de Staat der Nederlanden, dan wel tegen het openbaar ministerie, de FIOD en de Belastingdienst. Het niet-IE-bewijsbeslag is een conserverende maatregel, gericht op afgifte van het beslagen bewijsmateriaal na een afzonderlijke procedure op grond van art. 843a Rv en niet valt in te zien waarom [gedaagden] dit middel niet zou kunnen gebruiken tegen de Staat der Nederlanden teneinde in kaart te brengen in hoeverre het verschoningsrecht waarop [gedaagden] zich beroepen is geschonden en wat de gevolgen daarvan zijn.”
De voorzieningenrechter oordeelt verder dat het verschoningsrecht en de geheimhoudingsplicht essentieel zijn voor de relatie tussen de advocaat en de cliënt. Indien informatie die cliënten delen met hun advocaat in handen van derden terecht komen, is dit schadelijk voor de vertrouwensrelatie. Dit raakt ook de advocaat en dus hebben advocaten wel degelijk een eigen belang bij het verschoningsrecht. Ook hebben gedaagden belang bij het bewijsbeslag omdat een beroep op schending van het verschoningsrecht in de strafzaak mogelijk leidt tot een andere uitspraak voor de verdachten, maar daarmee is niks gezegd over de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de Nederlandse Staat jegens gedaagden.
De voorzieningenrechter concludeert met enige (terechte) kritiek op het proces van dataseparatie dat het bewijsbeslag de strafzaak niet doorkruist, temeer omdat het onderzoek al een jaar is afgerond. Ook bestond er geen minder ingrijpend middel om de stukken te verkrijgen, de Staat heeft immers ook niet aan het bevel en de eerdere verzoeken voldaan. Voorts is er volgens de voorzieningenrechter aanleiding om dwangsommen op te leggen, hoewel deze wordt gematigd, omdat de Staat geen volledige medewerking heeft verleend aan het bewijsbeslag door te weigeren inloggegevens af te geven en gegevens ontoegankelijk te maken.
Volgens de voorzieningenrechter is er dus geen reden om het bewijsbeslag onder de Nederlandse Staat op te heffen. Daarentegen staat hij niet toe dat gedaagden inzage krijgen in het beslag omdat het spoedeisend belang ontbreekt. De Nederlandse Staat is het fundamenteel oneens met het bewijsbeslag en moet haar standpunt kunnen laten beoordelen door een bodemrechter, voordat de gedaagden het beslag hebben kunnen inzien. Het laatste woord is hier dus nog niet over gezegd.