De rechtbank Utrecht heeft een interessante uitspraak gedaan over de vraag of oplevertermijnen fataal zijn, over verzuim en over de vraag of er ontbonden mag worden.
Het betreft een geschil tussen Raindrop en Fortis. Partijen verschillen van mening over de oplevering door Raindrop. Fortis heeft ontbonden, en stelt daarbij onder meer dat er fatale oplevertermijnen niet zijn gehaald.
De rechter begint met een aangenaam lesje BW zoals je dat krijgt in de collegebanken:
“De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 6:265, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden. Het tweede lid bepaalt dat de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat wanneer de schuldenaar in verzuim is, tenzij nakoming blijvend of tijdelijk onmogelijk is. Uit artikel 6:82, eerste lid, BW volgt dat het verzuim intreedt, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld en nakoming binnen deze termijn uitblijft. Het verzuim treedt (onder meer) zonder ingebrekestelling in wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen, tenzij blijkt dat de termijn een andere strekking heeft, aldus artikel 6:83, aanhef en onder a, BW.”
Vervolgens gaat de rechtbank in op de stelling van Fortis dat er een aantal fatale opleverdata niet is gehaald:
“Fortis is van mening dat Raindrop in ieder geval vier fatale data heeft laten verstrijken, namelijk op 1 september 2004, 1 februari 2005, 31 maart 2005 en 1 juli 2005. De rechtbank is van oordeel dat van het verstrijken van (diverse) fatale termijnen in de zin van artikel 6:83, aanhef en onder a, BW geen sprake is. Als het bij het afspreken van de verschillende data al de bedoeling van partijen is geweest om die data als fataal aan te merken, hetgeen de rechtbank in het midden laat, dan heeft in ieder geval te gelden dat uit de gedingstukken het beeld naar voren komt dat de afgesproken termijnen in de praktijk door partijen niet als zodanig zijn gehanteerd. Bepalend voor dit oordeel is dat nergens uit blijkt dat partijen op het moment van het verstrijken van de termijnen hieraan (juridische) consequenties hebben verbonden. Integendeel: na het verlopen van de diverse termijnen werd er ‘normaal’ verder gewerkt aan het project.”
Pijnlijk voor Fortis dus. Heeft Fortis dan een deugdelijke ingebrekestelling verzonden. Nee, zegt de rechtbank:
“Voor zover geen sprake is van fatale termijnen stelt Fortis in ieder geval twee ingebrekestellingen te hebben verzonden aan Raindrop, namelijk de brieven van 2 september 2004 en 15 februari 2005. De rechtbank is van oordeel dat alleen al op basis van de formuleringen in beide brieven (weergegeven onder 2.8 en 2.9) deze brieven niet als ingebrekestellingen kunnen worden aangemerkt. In geen van beide brieven is sprake van een schriftelijke aanmaning waarbij Raindrop nog een redelijke termijn voor nakoming is gesteld, zoals artikel 6:82, eerste lid, BW vereist. Wanneer er veronderstellenderwijs vanuit zou worden gegaan dat de brieven wel als een ingebrekestelling hebben te gelden, dan merkt de rechtbank op dat deze ingebrekestellingen door de feiten achterhaald zijn, omdat er na deze brieven nog door partijen verder is gewerkt.”
Conclusie van de rechtbank:
“Uit het vorenstaande volgt dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:83, aanhef en onder a, BW en Raindrop niet door Fortis in gebreke is gesteld als bedoeld in artikel 6:82 BW. Voort is gesteld noch gebleken dat in het onderhavige geval sprake is van één van de situaties als bedoeld in artikel 6:83, aanhef en onder b en c, BW, zodat Raindrop niet in verzuim is komen te verkeren, hetgeen noodzakelijk is voor het ontstaan van enige bevoegdheid tot ontbinding van de overeenkomst(en).”
Resteert de vraag of Fortis een beëindigingsartikel uit de overeenkomst mocht inroepen, namelijk wegens – kort gezegd – een falende acceptatie. De rechtbank is daar ook niet van overtuigd:
“Van groter belang is echter dat volgens Fortis de acceptatietesten niet zijn gehaald, omdat de Manhattan software vol fouten zat. Deze stelling is door Raindrop gemotiveerd en op detailniveau weersproken. Naar aanleiding hiervan heeft Fortis nagelaten haar stelling dat de Manhattan software ondeugdelijk zou zijn en dat de in 4.4 van de oorspronkelijke overeenkomst bedoelde acceptatietesten niet zouden zijn gehaald (nader) te onderbouwen. Uit het onder 2.11 weergegeven ‘smiley-rapport’ van 2 december 2005 blijkt bijvoorbeeld ook niet dat de Manhattan software in het geheel niet functioneert. Dat de acceptatietesten niet zijn gehaald, is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan. Fortis was derhalve niet op grond van artikel 4.4. van de oorspronkelijke overeenkomst gerechtigd de overeenkomst(en) te beëindigen.”
Fortis krijgt tenslotte ook nog advocaatkosten van EUR 12.000 aan de broek. Een pijnlijk vonnis, derhalve, voor Fortis. Overigens is mijn indruk dat Fortis hier procesrechtelijk misschien wel wat heeft laten liggen, aangezien de rechter een aantal keer laat vallen dat e.e.a. onvoldoende is onderbouwd.
Lees hier de uitspraak