Een gerechtvaardigd belang in de zin van artikel 6 lid 1 sub f AVG hoeft niet voort te komen uit de wet, het dient slechts niet in strijd te zijn met de wet, zo heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) op 4 oktober 2024 bepaald. Hiermee is eindelijk op Europees niveau duidelijkheid verschaft over de uitleg van het gerechtvaardigd belang. In deze blog staat de uitspraak van het HvJEU nader toegelicht.
Wat ging eraan vooraf?
De Koninklijke Nederlandse Lawn Tennisbond (KNLTB) is een sportbond in de vorm van een vereniging. De leden bestaan uit aangesloten tennisverenigingen en hun verenigingsleden. Wanneer iemand lid wordt van een tennisvereniging die is aangesloten bij de KNLTB, wordt die persoon automatisch KNLTB-lid.
De KNLTB heeft persoonsgegevens van haar leden gedeeld met twee sponsoren, namelijk TennisDirect en de Nederlandse Loterij Organisatie. In het bijzonder zijn de namen, adressen en woonplaatsen van de leden gedeeld met TennisDirect met het oog op verzending van een kortingsflyer per post. De KNLTB ontving een vergoeding voor het delen van de persoonsgegevens.
Naar aanleiding van klachten heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) geoordeeld dat de KNLTB in strijd met de AVG heeft gehandeld. De KNLTB heeft persoonsgegevens doorgegeven zonder dat haar leden daarvoor toestemming hadden gegeven en zonder dat er een rechtmatige grondslag voor het verstrekken van hun gegevens bestond. De AP heeft bij besluit van 20 december 2019 de KNLTB een boete opgelegd van €525.000,-.
Niet in geschil is dat de KNLTB geen toestemming heeft verkregen van haar leden voor het delen van de persoonsgegevens. De KNLTB stelt zich op het standpunt dat zij een gerechtvaardigd belang in de zin van artikel 6 lid 1 sub f AVG heeft bij de verwerking. Het gerechtvaardigde belang: het creëren van een sterke band tussen de KNLTB en zijn leden, en in het kunnen bieden van meerwaarde aan het lidmaatschap, in de vorm van kortingen en aanbiedingen bij partners, waardoor die leden tegen een betaalbare en toegankelijke prijs kunnen tennissen. De AP meent dat een zuiver commercieel belang niet onder de reikwijdte van het artikel valt. Slechts wanneer er een belang is dat in een wet is vastgelegd, is sprake van een gerechtvaardigd belang in de zin van het artikel.
De uitspraak van het HvJEU
Het HvJEU stelt voorop dat iedere verwerking van persoonsgegevens dient te gebeuren in overeenstemming met de beginselen van artikel 5 AVG en moet voldoen aan de limitatieve rechtmatigheidsvoorwaarden van artikel 6 AVG.[1] Indien de verwerking niet op toestemming is gebaseerd, dienen de overige rechtvaardigingsgronden van artikel 6 lid 1 sub b tot en met f AVG restrictief te worden uitgelegd.
Onder verwijzing naar vaste rechtspraak[2] van het Hof herhaalt het HvJEU de drie voorwaarden voor een geslaagd beroep op artikel 6 lid 1 sub f AVG:
- De verwerkingsverantwoordelijke moet een gerechtvaardigd belang nastreven met de verwerking;
- De verwerking van persoonsgegevens moet noodzakelijk zijn voor de behartiging van dat gerechtvaardigde belang, waarbij getoetst wordt aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit;
- De belangen, fundamentele vrijheden of grondrechten van de betrokken persoon mogen niet zwaarder wegen dan het gerechtvaardigde belang van de verwerkingsverantwoordelijke.
Het HvJEU oordeelt dat het gerechtvaardigde belang niet bij wet moet zijn vastgelegd, echter moet het aangevoerde gerechtigde belang wel rechtmatig zijn. Een commercieel belang van de verwerkingsverantwoordelijke kan een gerechtvaardigd belang zijn in de zin van artikel 6 lid 1 sub f AVG voor zover het niet in strijd is met de wet. Het is aan de rechter om van geval tot geval te beoordelen of een dergelijk belang bestaat, rekening houdend met het toepasselijke rechtskader en alle omstandigheden van de zaak.
Gevolgen voor de Nederlandse praktijk
De AP neemt al geruime tijd een zeer restrictief standpunt in, waarbij zij een zuiver commercieel belang niet kwalificeert als gerechtvaardigd belang. Eerder oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) al in de VoetbalTV kwestie dat een commercieel belang (naast niet-commerciële belangen) in ieder geval meeweegt in de beoordeling of sprake is van een gerechtvaardigd belang. Hiermee was geen sprake van een louter commercieel belang, waardoor die vraag onbeantwoord kon blijven.
Met het oordeel van het HvJEU is nu wel een sluitend antwoord gekomen op de vraag of een zuiver commercieel belang kan kwalificeren als gerechtvaardigd belang. De uitspraak is geen grote verrassing, de AP is immers al in 2020 op de vingers getikt door de European Data Protection Board (EDPB) vanwege haar strikte interpretatie van het begrip gerechtvaardigd belang.[3] Nu is er eindelijk Europese duidelijkheid in de uitleg van het gerechtvaardigde belang.
Het is nu de vraag of de AP haar beleid zal aanpassen en in de toekomst minder streng zal zijn bij het opleggen van boetes wanneer een commercieel belang de basis vormt voor de verwerking van persoonsgegevens. De uitspraak van het HvJEU schept in ieder geval meer duidelijkheid over de bredere interpretatie van het gerechtvaardigd belang, wat gevolgen kan hebben voor toekomstige handhavingsbesluiten van de AP.
[1] HvJEU, arrest van 4 juli 2023, Meta Platforms e.a. (Algemene gebruiksvoorwaarden van een online sociaal netwerk), C‑252/21, EU:C:2023:537, punt 90.
[2] HvJEU 29 juli 2019, ECLI:EU:C:2019:629 (Fashion ID).
[3] Brief van de Europese Commissie, directoraat-generaal Justitie en consumentenzaken (DG JUST) d.d. 6 maart 2020, ref. Ares (2020) 1417369.