De strafrechtadvocaat Sidney Smeets kondigde via Twitter een onverwachte carrièrewissel aan: ‘’Blij dat ik vandaag eindelijk bekend mag maken dat ik samen met Johan Derksen zal toetreden tot de Eerste Kamer namens Forum. Johan wordt woordvoerder emancipatie en ik neem volksgezondheid en sport voor mijn rekening. Veel dank aan Thierry en Theo voor het gestelde vertrouwen.’’ Deze tweet betrof een 1 april grap. Voor de mensen die Sidney Smeets kennen zal dit wellicht direct duidelijk zijn, maar voor de weinig oplettende internetgebruiker zal dat minder evident zijn. De tweet van Sidney Smeets is een tamelijk onschuldig voorbeeld, maar de invloeden fake news zijn alles behalve onschuldig te noemen. Een gevolg van de ‘opkomst’ van fake news is dat we zijn aangekomen in een tijd van gepolariseerde waarheid. Er bestaat geen algemene consensus meer over waarheid en mensen zijn selectief in het tot zich nemen van zogenaamde feiten.
De ‘opkomst’ van fake news
Fake news is al zo oud als het fenomeen nieuws zelf. Desinformatie, politieke propaganda, sappige samenzweringstheorieën en uit de hand gelopen 1 april grappen ontbreken niet in onze geschiedenis, sterker nog: ze zijn van alle tijden. Nieuw is dit fenomeen dus niet, maar het volume aan fake news is door digitalisering van onze samenleving sterk gegroeid. Facebook en Twitter hebben baat bij zoveel mogelijk interacterende gebruikers en bots die er op los delen. Met tot gevolg dat fake news een uiterst geschikt middel is om politieke invloed uit te oefenen, of om geld te verdienen door de foutieve berichtgeven te voorzien van advertenties. Volgens een rapport van het Frans ministerie van Buitenlandse Zaken komt 80 procent van al het fake news in Europa uit Rusland. Een ander onderzoek, uitgevoerd op verzoek van onze eigen Trans-Atlantische Commissie toont aan dat tot 20 procent van alle online-conversaties, bijvoorbeeld op Twitter, door bots wordt gegenereerd. Deze cijfers zeggen niet in welke mate de verspreide berichten de democratische rechtsorde hebben ondermijnd of gedestabiliseerd, maar dat er merkbare effecten zijn lijkt mij evident.
Het verbod op fake news
De overheid moet zich – vanuit grondrechtelijk perspectief – uiterst terughoudend opstellen met betrekking tot het reguleren van fake news. De terughoudendheid is gelegen in het feit dat de overheid enerzijds de positieve verplichting heeft om fundamentele rechten te garanderen en anderzijds de negatieve verplichting om niet aan deze fundamentele rechten van individuen te tornen. Het volbrengen van de positieve verplichting kan een aantasting betekenen van de negatieve verplichting, en andersom. Neem bijvoorbeeld een algeheel verbod op fake news, met een dergelijk verbod wordt de burger wellicht beschermd tegen maatschappij ontwrichtende effecten, maar brengt het ook met zich mee dat geroddel of satire binnen de reikwijdte van het verbod valt, wat een aantasting van de vrijheid van meningsuiting betekent.
Een ander fundamenteel bezwaar ten aanzien van een overheid die zich middels regelgeving (te) actief bemoeit met de bestrijding van fake news, is gelegen in de vraag wat het onderscheid tussen real news en fake news is. Is al het nieuws dat niet voor 100 procent is te verifiëren fake? Welke bronnen gebruikt de overheid voor verificatie? Indien een overheid fake news-wetgeving aanneemt die beboeting mogelijk maakt of actief gaat fact-checken, is de schijn van vooringenomenheid c.q. censuur niet uit te sluiten wat tevens beknotting van de vrijheid van meningsuiting betekent. Tegelijkertijd moet er voorzichtig met dat laatste argument worden omgegaan, het gevaar loert dat je alles onder vrijheid van meningsuiting schaart.
De faciliterende overheid
Het voorgaande zou kunnen suggereren dat ik tegen elke vorm van inmenging van de overheid ben, maar dat ben ik absoluut niet. Initiatieven zoals de online bewustwordingscampagne ‘Blijf nieuwsgierig. Blijf kritisch’ die de overheid op 11 maart jongstleden heeft gelanceerd moedig ik te allen tijde aan. Zoals gesteld, schiet een overheid die helemaal niets doet tekort in zijn positieve verplichtingen. Er is dus wel degelijk een regulerende rol voor de overheid weggelegd, maar dan wel op een faciliterende wijze.
Voormalig kamerlid Mei Li Vos onderschrijft dat er met betrekking tot de fake news-problematiek een rol voor de overheid is weggelegd. De kern van het fake news-probleem houdt haars inziens nauw verband tussen de weinige kritische internetgebruiker en het verdienmodel van de sociale media. Vooral dat laatste zou een negatieve invloed hebben op kwaliteitsjournalistiek. Veel inkomsten die vroeger via advertenties en abonnementen bij kranten terechtkwamen worden nu opgeslokt door social media-platforms met tot gevolg dat het tegenwicht dat voortkomt uit zorgvuldig uitgevoerde journalistiek, verloren gaat. De overheid zou bijvoorbeeld met een internetheffing die EU-breed wordt afgesproken een fonds voor onafhankelijke journalistiek kunnen faciliteren. Hiermee torn je enerzijds aan het verdienmodel van de platforms, en anderzijds zorg je dat journalisten hun werk kunnen blijven doen. Internetgiganten (denk aan facebook, twitter en google) dragen in dit verhaal via dat fonds bij aan regionale media, door een extra heffing op internetreclame. Ook hier zijn fundamentele georiënteerde bezwaren tegenin te brengen, maar indien een overheid er in slaagt het volledige bestuur over te laten aan onafhankelijke deskundigen, en hier vervolgens zelf zo ver mogelijk vandaan blijft, is het wellicht te verantwoorden.
Ivo Janssen