Eiser in de zaak is in 2004 een webwinkel begonnen waar verschillende parfums te koop werden aangeboden. Naar verluidt liet de service bij deze webwinkel wat te wensen over, aangezien in 2014 een Facebookgroep is opgericht waarin mensen hun onvrede konden uiten over eiser en zijn webwinkel. Zoals dat wel vaker gaat op het internet, namen de ‘reaguurders’ in de Facebookgroep het niet zo nauw met enkele (fatsoens-)normen, en vond men het vooral nodig om gegevens over de eiser in de groep te posten. Zo werden onder meer zijn volledige naam, woonadres, het kenteken van zijn auto en zijn telefoonnummer in de groep gepost, met daarbij het verzoek om eiser op te zoeken om eventueel verhaal te halen.
De advocaat van eiser heeft de beheerder van de Facebookgroep vervolgens gesommeerd om de groep offline te halen. Hierna zijn enkele nieuwe Facebookgroepen opgericht waarin opnieuw gegevens van eiser werden gepost. Eiser vordert in het geschil van Facebook onder andere de NAW-gegevens van alle leden van de Facebookgroepen, dit op grond van een ‘ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer’, ex artikel 8 EVRM.
De rechtbank oordeelt dat onder omstandigheden op een sociaal netwerk als Facebook de plicht kan rusten om gegevens te verstrekken aan een derde. De rechtbank herhaalt in dat kader de vereisten die in Lycos/Pessers door de Hoge Raad zijn geformuleerd. Deze verplichting tot het verstrekken van gegevens bestaat indien:
(i) voldoende aannemelijk is dat de op het sociaal netwerk gepubliceerde informatie, op zichzelf beschouwd, jegens de derde onrechtmatig en schadelijk is, (ii) de derde een reëel belang heeft bij de verkrijging van de gegevens, (iii) aannemelijk is dat er in het concrete geval geen minder ingrijpende mogelijkheid bestaat om de gegevens te achterhalen en (iv) afweging van de betrokken belangen van de derde (in deze zaak Facebook) en de beheerders van de Facebookpaginagroepen meebrengt dat het belang van de derde behoort te prevaleren.
De rechtbank wijst de vordering van eiser toe, en oordeelt als volgt:
“De voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat het plaatsen van deze specifieke informatie (zeker in combinatie met de oproep om bij hem langs te gaan) jegens […] als onrechtmatig en schadelijk moet worden beschouwd. Weliswaar is de voornoemde Facebookgroep inmiddels verwijderd, maar de beheerders daarvan hebben aangekondigd de acties tegen […] voort te zetten, zodat […] een reëel belang heeft bij het verkrijgen van de door hem genoemde gegevens. […] heeft op diverse andere wijzen gepoogd deze gegevens te verkrijgen. Die pogingen zijn vruchteloos geweest. Het is dan ook aannemelijk dat er geen minder ingrijpende mogelijkheid bestaat om deze gegevens te achterhalen. […] heeft zonder over deze gegevens te beschikken geen mogelijkheid om de verantwoordelijke personen te dwingen te stoppen met hun acties jegens hem en hen aan te spreken tot vergoeding van de schade die hij stelt te hebben geleden. Daartegenover staan het beperkte belang van Facebook om, als neutrale tussenpersoon, haar platform te kunnen aanbieden waarop in vrijheid de informatie van derden verspreid kan worden en het belang van de beheerders om anoniem hun mening te uiten. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het belang van […] bij het verstrekken van de gegevens zwaarder weegt dan het belang van Facebook en de beheerders bij het nietverstrekken daarvan.”
Goed, Facebook dient dus de gegevens die zij in haar bezit heeft over de leden van de Facebookgroep te verstrekken. Het is zeker niet de eerste keer dat Facebook dit moet doen: in de wraakpornozaak waar we vorig jaar veelvuldig over schreven, diende Facebook ook gegevens te verstrekken aan iemand over wie een seksfilm op Facebook verscheen. Facebook stelde in dat geschil echter niet over de gegevens te beschikken en weigerde derhalve aan het verzoek te voldoen. Na langdurige onderhandelingen heeft niemand minder dan Peter R de Vries er naar verluidt voor gezorgd dat twee deskundigen zich momenteel over de zaak buigen en onderzoek zullen doen naar de vraag of Facebook beschikking over de gegevens heeft. De meest recente ontwikkeling is dat het IP-adres van de computer vanaf waar het filmpje werd geüpload is gevonden door de onderzoekers. Wat dit alles betekent voor de voorliggende zaak is vooralsnog onduidelijk. Dit krijgt ongetwijfeld een staartje dus.