Even geleden blogde ik al over de rechtszaak VOB / Stichting Leenrecht, waarin de vraag centraal staat of bibliotheken e-books mogen uitlenen onder dezelfde bepalingen in de Auteurswet die gelden voor het uitlenen van ‘normale’ boeken.
De rechtsvraag in deze zaak houdt in feite in of je als bibliotheek ook een digitaal boek kunt uitlenen. Het begrip ‘uitlenen’ in de Auteurswet vloeit voort uit de Europese Leenrechtrichtlijn die voorziet in het reguleren van dit onderwerp omtrent fysieke exemplaren, waardoor uit de richtlijng geen eenduidig antwoord op deze vraag volgt. In devorige blog was de slotsom dan ook dat de Nederlandse rechter het uitleenbegrip uit de Leenrechtrichtlijn door het Hof van Justitie van de EU wilde laten uitleggen, nu het antwoord op deze vraag niet uit bestaande wetgeving of jurisprudentie volgt. Daarbij gaf de rechtbank partijen nog de kans om zich over de definitieve formulering van de vragen uit te laten. Dat is nu gebeurd.
Definitieve vragen
De kogel is nu dus door de kerk en de rechtbank heeft bekendgemaakt welke definitieve vragen aan het Hof van Justitie worden voorgelegd. Deze vragen zijn hieronder weergegeven. Uiteraard hopen (en verwachten) we dat het Hof van Justitie de leenrechtexceptie ook op digitale boeken van toepassing verklaart, maar we zullen even geduld moeten hebben voor de antwoorden op deze vragen bekend zijn: gemiddeld duurt dat zo’n anderhalf jaar.
1. Dienen de artikelen 1 lid 1, 2 lid 1 sub b en 6 lid 1 van richtlijn 2006/115 aldus te worden uitgelegd dat onder “uitlening” als daar bedoeld mede is te verstaan het zonder direct of indirect economisch of commercieel voordeel via een voor het publiek toegankelijke instelling voor gebruik ter beschikking stellen van auteursrechtelijk beschermde romans, verhalenbundels, biografieën, reisverslagen, kinderboeken en jeugdliteratuur
– door een kopie in digitale vorm (reproductie A) op de server van de instelling te plaatsen en het mogelijk te maken dat een gebruiker die kopie door middel van downloaden kan reproduceren op zijn eigen computer (reproductie B),
– waarbij de kopie die de gebruiker tijdens het downloaden maakt (reproductie B), na verloop van een beperkte termijn niet meer bruikbaar is, en
– waarbij andere gebruikers gedurende die termijn de kopie (reproductie A) niet kunnen downloaden op hun computer?
2. Als vraag 1. bevestigend moet worden beantwoord, staat artikel 6 van richtlijn 2006/115 en/of een andere bepaling van het Unierecht eraan in de weg dat lidstaten aan de toepassing van de in artikel 6 van richtlijn 2006/115 opgenomen beperking op het uitleenrecht de voorwaarde stellen dat de door de instelling ter beschikking gestelde kopie van het werk (reproductie A) in het verkeer is gebracht door een eerste verkoop of andere eigendomsovergang van die kopie in de Unie door de rechthebbende of met zijn toestemming in de zin van artikel 4 lid 2 van richtlijn 2001/29?
3. Als vraag 2. ontkennend moet worden beantwoord, stelt artikel 6 van richtlijn 2006/115 andere eisen aan de herkomst van de door de instelling ter beschikking gestelde kopie (reproductie A), zoals bijvoorbeeld de eis dat die kopie is verkregen uit legale bron?
4. Als vraag 2. bevestigend moet worden beantwoord, dient artikel 4 lid 2 van richtlijn 2001/29 aldus te worden uitgelegd dat onder de eerste verkoop of andere eigendomsovergang van materiaal als daar bedoeld mede wordt verstaan het op afstand door middel van downloaden voor gebruik voor onbeperkte tijd ter beschikking stellen van een digitale kopie van auteursrechtelijk beschermde romans, verhalenbundels, biografieën, reisverslagen, kinderboeken en jeugdliteratuur?