De Rechtbank Den Haag heeft een lezenswaardig vonnis gewezen in een executiegeschil tussen Carbonell en Veldhuisen cs.
In een eerdere uitspraak tussen partijen (“het Vonnis”) was Veldhuisen cs. bevolen om het gebruik van de handelsnaam AMC te staken op basis van het merkrecht van Carbonell. Veldhuisen cs. is daarvan in hoger beroep gegaan, maar spande tevens dit executiegeschil aan met het verzoek de verdere executie van het Vonnis door Carbonell te schorsen.
In het geschil dat leidde tot het Vonnis, had Veldhuisen cs. aangevoerd een ouder handelsnaamrecht te hebben, omdat de rechtsvoorgangers van Velduisen cs. de handelsnaam AMC al eerder gebruikten dan het merkdepot van Carbonell. Echter, de rechter oordeelde in het Vonnis dat de rechtsvoorgangers de handelsnaam destijds dan aan Veldhuisen cs. hadden moeten overdragen middels een daartoe bestemde akte, hetgeen Veldhuisen cs. echter niet had aangetoond.
Veldhuisen cs. baseert het executiegeschil op zowel een juridische als een feitelijke misslag. De juridische misslag zou zien op de overweging dat voor de overdracht van een handelsnaam een akte vereist is, en de feitelijke misslag zou zijn gelegen in het feit dat voornoemde akte ontbreekt althans niet is overgelegd.
De rechtbank maakt korte metten met de juridische misslag. Immers, de handelsnaam is een vermogensrecht en niet is in te zien waarom voor de overdracht van dit recht geen akte vereist zou zijn.
Bij de behandeling van de feitelijke misslag komt er ogenschijnlijk een misslag in processtrategie zijdens Veldhuisen cs. naar boven. Want het blijkt dat er kennelijk wel aktes bestaan waarin de rechtsvoorgangers de handelsnaam AMC aan Veldhuisen cs. hebben overgedragen, welke Veldhuisen cs. overlegt in dit executiegeschil. De rechtbank overweegt echter dat dit niet kan leiden tot een feitelijke misslag, nu in het geschil dat tot het Vonnis heeft geleid de rechtbank geen kennis had van die aktes (ze waren toen immers niet overgelegd) en er dus terecht van uit mocht gaan dat de handelsnaam dan niet was overgedragen.
De rechtbank wijst daarom het verzoek tot schorsing af – en veroordeelt Veldhuisen cs. en passant ook nog even tot vergoeding van de werkelijke proceskosten op de voet van 1019h Rv.
Waarom nou een ogenschijnlijke misslag in processtrategie? Ten eerste had Veldhuisen er verstandig aan gedaan die aktes te overleggen in het geschil dat tot het Vonnis heeft geleid. Ten tweede kan je je afvragen waarom Veldhuisen cs. dit executiegeschil aanhangig heeft gemaakt. De ruimte om het Vonnis te doen schorsen is immers zeer beperkt. Bovendien, er is ook al hoger beroep aangetekend door Veldhuisen cs., en het heeft er alle schijn naar dat het verbod in hoger beroep alsnog wordt vernietigd – juist op basis van die aktes. Veldhuisen cs. had Carbonell mijns inziens dus ook uitdrukkelijk kunnen wijzen op het zogenaamde executierisico en Carbonell daarvoor op voorhand reeds aansprakelijk te houden in afwachting van de uitspraak in hoger beroep, in plaats van dit dure executiegeschil aanhangig te maken.