Gebruik van een spotprent van onze minister-president door de Kijkshop voor een moederdagcampagne is onrechtmatig. De Rechtbank Amsterdam heeft dat beslist in zijn vonnis van 2 februari 2005 in een procedure die was aangespannen door de Nederlandse Staat, die ook gevolmachtigd was op te treden voor dr. J.P. Balkenende.
Volgens de Rechtbank heeft Balkenende, ook al is hij een bekende politicus, een redelijk belang zich te verzetten tegen het gebruik van zijn portret. “Alleen al het bezwaar tegen het in verband worden gebracht met een anders commerciële activiteiten vormt in beginsel een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, en brengt mee dat sprake is van een redelijk belang“, aldus de Rechtbank.
De Rechtbank is niet onder de indruk van het Kijkshop betoog dat zij een “politieke” boodschap uitdraagt die “een link legt met het bezuinigingsbeleid van het kabinet“. En ook niet van het argument dat de afbeelding een satirisch karakter heeft waardoor een uitgebreider beroep op de vrijheid van meningsuiting is toegestaan. De Rechtbank overweegt “dat de afbeelding gebruikt wordt om de producten van Kijkshop te verkopen. Daarin zit het verschil met programma’s als Kopspijkers, dat geen producten maar alleen zichzelf verkoopt. Ook in de stelling van Kijkshop “hoge bomen vangen veel wind” ziet de rechtbank geen rechtvaardiging voor Kijkshop om bij het promoten van haar producten een denigrerende afbeelding te gebruiken “. De Rechtbank verklaart daarop voor recht dat publicatie onrechtmatig is jegens Balkende.
De vordering van de Staat zelf wordt overigens afgewezen wegens gebrek aan gesteld belang. Weliswaar heeft de Staat als werkgever van Balkenende de taak voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen, maar “[niet vanzelfsprekend is] dat die zorg zich ook uitstrekt tot de onrechtmatige publicaties als de onderhavige“, aldus de Rechtbank.
De rechtbank volgt met de uitspraak redelijk getrouw een arrest van de Hoge Raad uit 1997, het zogenaamde Discodanser-arrest. In deze zaak was een jongen, die als professioneel danser in de Amsterdamse homodiscotheek iT had gewerkt, afgebeeld in een reclamefolder. De Hoge Raad oordeelde dat de jongen een redelijk belang had zich tegen publicatie te verzetten, omdat opname van zijn portret in een reclame-uiting tot gevolg zal hebben dat de geportretteerde met het product (de iT) zou worden geassocieerd. Het publiek zal immers het gebruik van het portret beschouwen als een publieke ondersteuning van het product. Ook de rechtbank overweegt: “Kijkshop brengt immers haar producten in verband met [minister-president], zodat een al dan niet onbewuste associatie zal ontstaan tussen [minister-president] en de producten van de Kijkshop.”
Het is de vraag of deze overweging van de rechtbank terecht is. Anders dan in het Discodanser-arrest zal het publiek niet denken dat Balkenende de producten van de Kijkshop ondersteunt. De tekening is overduidelijk een parodie; dat de tekening voor een commercieel doel wordt gebruikt doet daar niet aan af. Het gevaar bestaat dat de ruimte voor spotprenten door het vonnis van de rechtbank kleiner is geworden. In de Auteurswet geldt sinds augustus 2004 een speciale uitzondering voor het gebruik van beschermd materiaal voor parodieën. Niet valt in te zien waarom eenzelfde uitzondering niet ook voor het portretrecht zou moeten gelden.