Een zoekmachine moet een verwijderingsverzoek in beginsel altijd honoreren, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die het weigeren van zo’n verzoek rechtvaardigen. Dat heeft de Hoge Raad op 24 februari 2017 geoordeeld. Het betoog dat het bij ieder verzoek op een belangenafweging aankomt is daarmee verworpen.
De zaak
Deze zaak gaat over een man die op 27 mei 2012 in een aflevering van het programma ‘Misdaadverslaggever’ van Peter R. de Vries voorkomt. In die aflevering werden (verborgen) camerabeelden getoond waarin de man met een (vermeende) huurmoordenaar bespreekt hoe deze een concurrent van eiser in de escortbranche het beste kan (laten) liquideren. De man wordt in de uitgezonden beeldopnamen herkenbaar en zonder beeld- of geluidvervorming in beeld gebracht. Daarnaast werd hij in de aflevering aangeduid met zijn voornaam, het tussenvoegsel en de eerste letter van zijn achternaam. De man wordt (mede) op basis van de beelden veroordeeld voor poging tot uitlokking van huurmoord.
Niet geheel onverwacht, hebben verschillende media bericht over de veroordeling van de man en de daaraan voorafgaande uitzending van het programma van Peter R. de Vries. Ook in die berichten wordt de man niet met zijn volledige naam genoemd, maar met zijn voornaam en het tussenvoegsel en de eerste letter van zijn achternaam. Er wordt zelfs een boek over de zaak geschreven.
Later komt de man erachter dat bij het invoeren van zijn volledige naam in de zoekmachine van Google er verschillende resultaten naar boven komen die verwijzen naar die nieuwsberichten en het boek. Ook niet geheel onverwacht, dient de (advocaat van de) man daarop een verwijderingsverzoek in bij Google. Dat verzoek wordt door Google afgewezen. De man start een kort geding om de resultaten alsnog te laten verwijderen. Dat wordt door de man zowel in eerste aanleg als in hoger beroep verloren. De man stelt daarop cassatie bij de Hoge Raad in.
Verwijderingsverzoek is een correctieverzoek of recht van verzet
In het arrest verwijst de Hoge Raad uitgebreid naar het arrest Google/Costeja van het Hof van Justitie van de EU, waaruit volgt dat een betrokkene op basis van zijn privacybelangen kan verlangen dat op hem betrekking hebbende informatie niet meer in een resultatenlijst van een zoekmachine ter beschikking wordt gesteld van het grote publiek. Dit zal echter niet het geval zijn indien de inmenging in de privacy van de betrokkene wegens bijzondere redenen, zoals de rol die deze persoon in het openbare leven speelt, wordt gerechtvaardigd door het overwegende belang dat het publiek erbij heeft om toegang tot de informatie te krijgen.
Volgens de Hoge Raad betekent dit voor Nederland dat een verwijderingsverzoek gebaseerd kan zijn op artikel 36 (correctieverzoek) dan wel artikel 40 (recht van verzet) van de Wet bescherming persoonsgegevens:
“Deze uitleg van de Richtlijn persoonsgegevens betekent voor Nederland dat de exploitant van een zoekmachine op grond van art. 36 lid 1 Wbp en art. 40 lid 1 Wbp gehouden is om desverlangd ervoor te zorgen dat bepaalde resultaten niet in een lijst van zoekresultaten verschijnen, namelijk als deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt (art. 36 lid Wbp), dan wel als het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert boven het belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt (art. 40 lid 1 in samenhang met art. 8, aanhef en onder e en f, Wbp).”
In beginsel geen belangenafweging bij verwijderingsverzoek
Op basis van de overwegingen uit het Google/Costeja arrest oordeelt de Hoge Raad dat de privacybelangen in beginsel zwaarder wegen dan, en dus voorrang hebben op, het economisch belang van een zoekmachine en het gerechtvaardigde belang van de internetgebruikers die mogelijk toegang willen krijgen tot de desbetreffende zoekresultaten. Wel merkt de Hoge Raad – overigens net als het Hof van Justitie – op dat er omstandigheden denkbaar zijn waar de belangen van de zoekmachine toch zwaarder wegen dan het privacybelang:
“Dat kan in bijzondere gevallen anders zijn, afhankelijk van “de aard van de betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene en van het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken, wat met name wordt bepaald door de rol die deze persoon in het openbare leven speelt”.
Hof heeft onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van een uitzondering
De Hoge Raad oordeelt verder dat het gerechtshof onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van zo’n uitzonderingsituatie:
“Omtrent het belang van het publiek om informatie over de veroordeling van eiser te krijgen bij het zoeken op eisers volledige naam, stelt het hof niets vast. Evenmin doet het hof enige vaststelling omtrent hetgeen in dit verband van belang kan zijn, zoals met name of eiser een rol in het openbare leven speelt en, zo ja, welke. Het enkele feit dat eiser in eerste aanleg is veroordeeld wegens een ernstig misdrijf en dat sprake is geweest van publiciteit is daartoe onvoldoende. Evenmin heeft het hof (de aard en omvang van) het belang van eiser nader vastgesteld, waaronder dat diens veroordeling niet onherroepelijk is, laat staan dat het heeft onderzocht waar in dit geval het evenwicht moet worden gezocht tussen het belang van eiser en dat van het publiek.”
De Hoge Raad vernietigt daarom het arrest van het hof en oordeelt dat een ander hof een nieuw oordeel moet vellen over deze zaak.