020 530 0160

Het professionele seksuele leven van een sekswerker is een bijzonder persoonsgegeven

Gepubliceerd op 11 oktober 2018 categorieën ,

Dit oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak in een hoger beroepszaak tussen de burgemeester van Amsterdam en een aantal exploitanten en sekswerkers. Het gaat in deze zaak om de verlening van vergunningen aan exploitanten voor het exploiteren van raamprostitutiebedrijven. Aan deze vergunningen zijn voorschriften verbonden en de vraag die voorligt is of enkele van deze voorschriften aan de vergunningen verbonden hadden mogen worden. In eerste aanleg oordeelde de rechtbank dat de vergunningvoorschriften leiden tot de verwerking van bijzondere persoonsgegevens op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (“Wbp”) en tegen dat oordeel is de burgemeester in beroep gekomen.

Ter zitting bij de Afdeling Bestuursrechtspraak is komen vast te staan dat het gaat om het verwerken van de volgende gegevens: de namen van de sekswerkers, de verhuurvoorschriften en gegevens die tijdens de intake- en vervolggesprekken aan de orde komen, zoals waarom de persoon voor het beroep van sekswerker heeft gekozen, hoe de persoon in Nederland is gekomen en hoe de persoon van en naar het werk gaat.

De rechtbank overwoog dat het professionele seksuele leven van de sekswerkers een bijzonder persoonsgegeven is in de zin van artikel 16 Wbp. Volgens de rechtbank mochten deze gegevens niet worden opgevraagd of anderszins worden verwerkt ten behoeve van het vergunningstelsel van de burgemeester, omdat aan geen van de uitzonderingen uit artikel 23, eerste lid, van de Wbp op het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken is voldaan:

– Zo hebben de sekswerkers geen uitdrukkelijke toestemming gegeven als bedoeld onder a van artikel 23 (1) Wbp. Zij zijn niet vooraf ingelicht over het doel, de inhoud en de mogelijke gevolgen van de gegevensverwerking. Het aangaan van een huurovereenkomst met een exploitant is niet te beschouwen als een dergelijke toestemming.

– De gegevens zijn evenmin duidelijk door de sekswerkers openbaar gemaakt als bedoeld in sub b. Dat zij hun vak openbaar uitoefenen omdat zij achter de ramen staan aan een openbare weg, betekent niet dat zij daarmee hun identiteit kenbaar maken.

– Het verwerken is evenmin noodzakelijk met het oog op een zwaarwegend algemeen belang als bedoeld onder f. Daarvoor is een wettelijke grondslag of ontheffing door het College bescherming persoonsgegevens nodig. Beide zijn niet aan de orde, aldus de rechtbank.

Allereerst betoogt de burgemeester in hoger beroep dat er geen sprake is van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 23 Wbp. Hij is van mening dat het werk van een sekswerker weliswaar bestaat uit het verrichten van seksuele handelingen, maar dat dit niets zegt over het persoonlijke seksleven of de persoonlijke geaardheid van een sekswerker. Mocht er wel sprake zijn van een bijzonder persoonsgegeven, dan zijn de uitzonderingen uit artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, b en f, van de Wbp van toepassing:

De sekswerkers hebben zich als zodanig gemeld bij de exploitant door het aangaan van een huurovereenkomst en opereren daarnaast in een omgeving waarin geen twijfel kan bestaan over de aard van de aangeboden werkzaamheden. Bovendien is de prostitutiebranche onderworpen aan een vergunningstelsel waarop toezicht wordt gehouden en dit gevolg is ook voorzienbaar voor de sekswerker. Het openlijk uitoefenen van het beroep van sekswerker kan niet anders worden gezien dan als gedrag waarmee toestemming wordt gegeven om gegevens over die activiteit te verwerken. Door het openbaar zichtbaar uitoefenen van het beroep openbaart de sekswerker het gegeven over het seksuele leven. Verder staat volgens de burgemeester buiten kijf dat er een zwaarwegend algemeen belang is dat de gegevensverwerking noodzakelijk maakt. De formeel wettelijke grondslag voor deze verwerking is gelegen in de artikelen 149 en 151a, eerste lid, van de Gemeentewet, aldus de burgemeester.” [onderstreping toegevoegd]

De Afdeling Bestuursrechtspraak oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat onder het begrip “persoonsgegeven” ook beroepsmatige activiteiten vallen en dat het professionele seksuele leven van de sekswerkers moet worden beschouwd als een bijzonder persoonsgegeven in de zin van artikel 16 van de Wbp. Met een verwijzing naar parlementaire stukken en een uitspraak van het EHRM oordeelt de Afdeling dat er sprake is van bijzondere persoonsgegevens en dat de registratie van sekswerkers een verwerking daarvan is.

De uitzonderingsgronden gaan volgens de Afdeling niet op. Zo is er geen sprake van uitdrukkelijke toestemming, omdat een sekswerker met het aangaan van een huurovereenkomst niet de wil heeft geuit dat gegevens over het seksuele leven voor andere doeleinden dan voor het afsluiten van een huurovereenkomst worden verwerkt en dus ook niet de wil dat deze gegevens worden verwerkt in het kader van het vergunningstelsel. Wat betreft onderdeel b sluit de Afdeling zich ook aan bij het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van uitzonderingsgrond f is volgens de Afdeling nodig dat een formele wet uitdrukkelijk voorziet in de verwerking van het bijzondere persoonsgegeven. De artikelen 149 en 151a van de Gemeentewet geven de raad weliswaar een verordenende bevoegdheid, maar deze bepalingen geven geen uitdrukkelijke bevoegdheid om een uitzondering te maken op het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken.

De rechtbank heeft volgens de Afdeling dus terecht geoordeeld dat de persoonsgegevens over het seksuele leven van de sekswerkers niet mochten worden verwerkt ten behoeve van het vergunningstelsel van de gemeente Amsterdam.

Bron: rechtspraak.nl
Deze blog is automatisch geïmporteerd uit een oudere versie van deze website. Daarom is de lay-out mogelijk niet perfect.
Deel:

auteur

Nina Lodder

publicaties

Gerelateerde artikelen