Het gerechtshof ‘s-Gravenhage heeft in de zaak tussen G-Star en Makro onder meer overwogen dat de niet-geautoriseerde wederverkoper (niet behorende tot het dealer netwerk/selectief distributiesyteem van de merkhouder) in advertenties van merkproducten niet alleen het woordmerk, maar in beginsel ook het beeldmerk mag gebruiken.
Na het BMW/Deenik-arrest van het Europese Hof van Justitie (23-2-’99, C-63/97) was niet duidelijk of de niet-geautoriserde wederverkoper alleen het woordmerk of ook het beeldmerk kon gebruiken. Het gebruik van het beeldmerk zou de indruk kunnen wekken dat er een commerciële band bestaat tussen de merkhouder en de niet-geautoriseerde wederverkoper, mede omdat het niet nodig/noodzakelijk is om het beeldelement te gebruiken ten behoeve van het adverteren van het merkproduct. Het gerechtshof overweegt expliciet dat deze woorden ‘nodig’ of ‘noodzakelijk’ niet zijn gebruikt door het EGHvJ.
Hoewel het gerechtshof in beginsel het gebruik van het beeldmerk toestaat, betekent dit niet dat dat gebruik nooit kan leiden tot voornoemde indruk, waardoor dat beeldmerkgebruik toch inbreukmakend zou zijn. Bijzondere omstandigheden van het geval, kunnen daarvoor bepalend zijn.
Tevens overweegt het gerechtshof dat Makro’s gebruikelijke wijze van aanbieden en adverteren geen afbreuk doet aan de reputatie van de G-Star-merken en producten en derhalve ook geen onrechtmatig gebruik van de G-Star merken opleveren.
Lees hier het bericht en het arrest.