Waar de overheid nog wel eens moeite heeft met haar eigen “bewaarplicht” (zo bewees de Teevendeal), heeft zij bepaald geen moeite met het opleggen van een bewaarplicht aan providers, die evident een schending van grondrechten is. We hebben ons daar bij SOLV wel eerder druk over gemaakt. Gelukkig stond een aantal partijen op, en vandaag heeft de rechter in kort geding beslist dat de bewaarplicht een inbreuk maakt op het recht op eerbiediging van privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens. De rechter is van oordeel dat deze inbreuk niet is beperkt tot het strikt noodzakelijke.
“Een en ander leidt tot de conclusie dat de Wbt in de huidige vorm een inbreuk maakt op de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde rechten die niet is beperkt tot het strikt noodzakelijke en dus als ontoelaatbaar dient te worden gekwalificeerd. Gelet hierop is de Wbt onmiskenbaar onverbindend. De voorzieningenrechter is zich ervan bewust dat buitenwerkingstelling van de Wbt ingrijpende gevolgen kan hebben voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Dat rechtvaardigt evenwel niet dat voornoemde inbreuk blijft voortbestaan. Dat de gevolgen van een buitenwerkingstelling mogelijk onomkeerbaar zijn, staat op zichzelf evenmin in de weg aan het geven van de gevraagde voorziening.”
Lees de uitspraak hier.