De Arnhemse voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat een beveiligingscamera die mede cliënten van een psychologenpraktijk in beeld brengt, onevenredig bezwarend is.
Het geschil ging om een beveiligingscamera die door een consultancybedrijf was opgehangen in een gemeenschappelijk gang, waar ook de deuren tot de spreekkamers van een psychologenpraktijk zich bevinden. Het doel van de camera was om te voorkomen dat onbevoegden toegang verkrijgen tot privacy-gevoelige informatie van het consultancybedrijf.
De psychologenpraktijk maakt bezwaar tegen camera omdat ook twee deuren van hun spreekkamers en de deuren van de toiletten in beeld komen. De cliënten van de psychologenpraktijk ervaren dit als een belemmering en blijven hierdoor weg. Volgens de Algemene Bepalingen behorende bij de tussen partijen gesloten huurovereenkomst is het verboden om in, op of aan het gehuurde wijzigingen of voorzieningen aan te brengen die voor huurders of omwonenden tot overlast leiden danwel deze hinderen in hun gebruik.
De eiseres stelt dat cliënten via de enige deur die niet in beeld komt, alsnog – via tussendeuren tussen de spreekkamers – toegang hebben tot de andere spreekkamers zonder opgenomen te worden. Een nogal zwak argument, aangezien het niet alleen belemmerend is, maar vooral omdat het voor cliënten van een psychologenpraktijk belangrijk is om in beslotenheid hun verhaal te kunnen doen zonder gestoord te worden door andere cliënten.
Bij de belangenafweging stelt de voorzieningenrechter terecht dat het gebruik van de beveiligingscamera onevenredig bezwarend is voor de psychologenpraktijk. Het ligt voor de hand dat cliënten niet ‘bekeken’ en geregistreerd willen worden door een camera. Tevens stelt de rechter dat de medeverhuurders net zo veel recht en belang hebben als de eiseres om alle spreekkamers vanuit de gang te kunnen betreden en de feitelijke ontzegging daarvan levert reeds overlast of hinder op.
Ten slotte wordt het gebruik van de camera niet noodzakelijk geacht omdat de toegangsdeur naar de gemeenschappelijke gang is voorzien van een slot en bezoekers slechts binnen kunnen komen als ze worden toegelaten door medewerkers van de twee bedrijven. De kans is dus klein dat (onbekende) onbevoegden binnen worden gelaten. Ook zijn er minder belastende manieren om de privacy-gevoelige informatie te beveiligen (eiseres kan de informatie bijvoorbeeld opbergen in een afgesloten kast of alleen camera’s in de spreekkamers installeren).
In deze zaak wordt verder niks gezegd over het verwerken van persoonsgegevens. Dit is in deze zaak echter wel relevant, aangezien opnames waar natuurlijke personen herkenbaar op in beeld worden gebracht moeten worden aangemerkt als persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Uit de feiten komt evenmin naar voren of de eiseres de verwerking van persoonsgegevens bij het College Bescherming Persoonsgegevens heeft gemeld. Er zijn uitzonderingen op de meldingsplicht, waaronder de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de bewaking van zaken die zich in gebouwen bevinden. Deze hoeven op grond van artikel 38 lid 3 sub c van het Vrijstellingsbesluit Wbp niet te worden gemeld, mits er geen andere persoonsgegevens worden verwerkt dan video-opnamen van de gebouwen en terreinen en zich daarop bevindende personen en zaken, waarover de zorg van de verantwoordelijke zich uitstrekt (artikel 38 lid 4 sub a).
Door ook opnames te maken van de deuren van de spreekkamers van de psychologenpraktijk en de toiletten voldoet het gebruik van de beveiligingscamera in de gemeenschappelijke gang niet aan deze eis en had het dus gemeld moeten worden bij het CBP. Ook is niet duidelijk of de opnames langer dan de wettelijke eis van 24 uur (artikel 38 lid 6) werden bewaard. Er wordt alleen vermeld dat de opnames handmatig gewist kunnen worden en na zeven dagen automatisch worden gewist.
Lees hier het vonnis.