Het was een drukke week voor het biermerk Bavaria. Zowel de uitspraak over het Duitse Bayerisches Bier als over het biermerk Hollander werden deze week gepubliceerd.
Op 2 juli oordeelde het Europese Hof van Justitie dat Bavaria en Bayerisches Bier naast elkaar kunnen blijven bestaan. De aanduiding “Bayerisches Bier” is in 2001, ondanks veel verzet van verschillende lidstaten, geregistreerd als beschermde geografische herkomstaanduiding van het Beierse bier. In 2004 startte de Brauerbond, de vertegenwoordiger van het Bayerisches Bier, in Italië een procedure waarin werd verzocht Bavaria en Bavaria Italia een verbod op te leggen om de Italiaanse versie van hun merken te gebruiken. Nadat deze vordering gedeeltelijk was toegewezen, gingen Bavaria en Bavaria Italia in hoger beroep bij de Corte d’Appello di Torino, wat uiteindelijk heeft geleid tot prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie.
Bavaria had in hoger beroep bij de Corte d’Appello di Torino aangevoerd dat Bayerisches Bier geen geldige herkomstaanduiding kon zijn, omdat algemene rechtsbeginselen zouden zijn geschonden bij de registratieprocedure en de benaming Bayerisches Bier niet zou voldoen aan de vorm- en materiële voorwaarden voor registratie. Dit heeft geleid tot uitgebreide prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie. Het Hof oordeelde dat de registratieprocedure goed was doorlopen en aan alle vormvoorwaarden was voldaan. Ook aan de materiële voorwaarden van de registratie was voldaan; het rechtstreekse verband tussen de faam van het Beierse bier en de geografische oorsprong was niet verdwenen, Bayerisches Bier was geen soortnaam geworden en de benaming Bayerisches Bier kon de consument niet misleiden ten aanzien van de werkelijke identiteit van het product.
Vervolgens concludeert het Hof in twee alinea’s dat Bayerisches Bier en Bavaria naast elkaar mogen bestaan op grond van artikel 14 lid 2 van Verordening 2081/92 inzake de bescherming van geografische aanduidingen, mits de merken van Bavaria te goeder trouw zijn ingeschreven en niet nietig of vervallen zijn, wat door de nationale rechter moet worden beoordeeld.
Verderop in de week oordeelde het Hof Amsterdam op 7 juli dat de beschermingsomvang van het merk van Bavaria’s biertje Hollandia zich niet uitstrekte tot de aanduiding Hollander. Het woord Hollandia is afgeleid van het woord Holland en geniet als geografische aanduiding daarom weinig onderscheidend vermogen. AP Holding, die verantwoordelijk is voor het biertje met de naam Hollander, wil voor dit woord tekens gaan gebruiken die bestaan uit een zwarte rechthoek met daarin in witte letters het woord Hollander, gecombineerd met een gestileerde letter H en een rode tulp. Daarmee is – mede gelet op het beschrijvende karakter van het element Holland in Hollandia en in de aangevallen tekens van AP Holding en op het in verband daarmee geringe onderscheidend vermogen van het bestanddeel Hollandia – voldoende afstand bewaard ten opzichte van het beeldmerk van Bavaria (r.o. 4.8).
Het Hof concludeert dat er geen sprake is van een voldoende mate van overeenstemming en er derhalve geen sprake kan zijn van gevaar voor verwarring bij het publiek wegens onvoldoende mate van overeenstemming (art. 2.20 sub b BVIE). Dit brengt tevens mee dat het onaannemelijk is dat er een zodanig verband wordt gelegd dat door AP ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit of afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen of reputatie van het beeldmerk Hollandia (art. 2.20 sub d BVIE). Ook het argument van Bavaria op grond van art 6.194 BW (misleidende reclame) wordt niet gehonoreerd, omdat er geen sprake is van de door Bavaria gestelde overeenstemming en verwarring.
Enigszins kort door de bocht is de conclusie van het Hof dat er geen sprake van is dat er een verband wordt gelegd tussen de beeldmerken. Ofwel Bavaria heeft dit argument onvoldoende onderbouwd (“voorshands evenmin voldoende aannemelijk”) ofwel het Hof heeft geen rekening gehouden met het arrest l’Oréal/Bellure. Daaruit volgt immers dat er voor een verband geen sprake hoeft te zijn van verwarring, en alleen al de poging te profiteren van een merk maakt dat het daaruit voortvloeiende voordeel als ongeoorloofd wordt aangemerkt.
In die zaak speelde het uiteraard een rol dat een beroep werd gedaan op artikel 2.20 lid 1 sub c BVIE (bekende merken, waarop Bavaria zich mijns inziens ook wel had kunnen beroepen), maar de redenering kan tot op zekere hoogte wel worden doorgetrokken naar artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE. Hoe dan ook had het Hof deze conclusie wat uitgebreider mogen motiveren.
Wat hiervan ook zij, in Italië wint Bavaria het: een beschermde geografische aanduiding zit haar merk niet in de weg. In Nederland verliest Bavaria het vanwege het feit dat haar eigen merk te beschrijvend is voor…….. een geografische aanduiding.
Lees de uitspraak van het Europese Hof hier.
Lees de uitspraak van het Hof Amsterdam hier.