020 530 0160

Mogelijkheid octrooiinbreuk onvoldoende voor indirecte octrooiinbreuk

Gepubliceerd op 20 oktober 2004 categorieën 

Vreba, haar afnemer Firma Hendrix en daarvan de vennoten  hoeven gebruik en verkoop van een zodenbemester – een landbouwmachine voor het bemesten van land – niet te staken. In zijn vonnis van 19 oktober 2004 besliste de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag dat Vreba c.s. géén inbreuk maken op het Nederlandse en Europese octrooi van Veenhuis Machines B.V..


 


Volgens de Voorzieningenrechter maken Vreba c.s. geen inbreuk op het Nederlandse octrooi omdat de zodenbemester niet voorzien was van verwijderbare messen. De hoofdconclusie van het octrooi vereist dat wel. De aanwezigheid van gaten voor zulke messen betekent nog geen zogenaamde indirecte octrooiinbreuk, dat wil zeggen het ter beschikking stellen van wezenlijke bestanddelen waarmee het octrooi kan worden toegepast.


 


Het vonnis is juridisch interessant omdat de mogelijkheid van octrooiinbreuk kennelijk voor het vaststellen van indirecte inbreuk onvoldoende is. De Voorzieningenrechter vindt zo’n conclusie niet “onontkoombaar”. Dat lijkt op het eerste gezicht een te strenge eis. De bepaling over indirecte octrooiinbreuk in de Rijksoctrooiwet luidt namelijk (voor zover van belang)  “dat die middelen voor die toepassing geschikt en bestemd zijn”.


 


Ook opvallend is dat in de procedure kennelijk beslag is gelegd op de zodenbemester. Waarom dat toegestaan is, maakt het vonnis niet duidelijk. In de Rijksoctrooiwet is wel de mogelijkheid gegeven inbreukmakende voorwerpen uit het verkeer te halen, te vernietigen of onbruikbaar te maken, maar niet om (voorafgaand daaraan) beslag te leggen.


 

Bron: Rechtbank Den Haag
Deze blog is automatisch geïmporteerd uit een oudere versie van deze website. Daarom is de lay-out mogelijk niet perfect.
Deel:

auteur

Doeko Bosscher

publicaties

Gerelateerde artikelen