De rechtbank Midden-Nederland (zittingsplaats Utrecht) deed op 28 november jl. een interessante uitspraak in een geschil tussen Branchebelang Thuiszorg Nederland (eiseres) en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (verweerder). Centraal in deze procedure stond het Wob-verzoek van de branchevereniging waarbij het verzoek (mede) zag op sms- en WhatsApp-berichten.
De branchevereniging
De branchevereniging Branchebelang Thuiszorg Nederland heeft met een beroep op de Wet openbaarheid bestuur (‘Wob’) een verzoek gedaan tot het verschaffen van informatie die was vastgelegd op gegevensdragers bij het Ministerie van Volksgezondheid. Zij stelde daarbij dat ook WhatsApp- en sms-berichten onder dat verzoek zouden vallen, aangezien deze zijn terug te vinden op een gegevensdrager, dan wel via web.whatsapp.com.
De minister was het daarmee oneens en stelde dat een WhatsApp- of sms-bericht niet kan worden aangemerkt als een ‘document’ in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wob. Daarmee zou het niet te ‘wobben’ zijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob. Pas als gevoerde telefoongesprekken of een WhatsApp- of sms-bericht zouden zijn neergelegd in een (fysiek) document, bijvoorbeeld als hiervan verslag is gedaan, zou het onder de reikwijdte van de Wob vallen. Hierop stapte voornoemde branchevereniging naar de rechter.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient zich dus uit te laten over de vraag of een sms- of WhatsApp-bericht een ‘document’ is in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob. Een ‘document’ is gedefinieerd als ‘een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat’. De rechtbank gaat eerst in op het onderdeel ‘schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat’ om daarna te bezien of dat ook ‘berust bij een bestuursorgaan’.
De rechtbank vergelijkt de berichten met andere objecten die als document in de zin van de Wob worden aangemerkt. Foto-, video- en geluidsopnamen en e-mails zijn documenten in de zin van de Wob.[1] Telefoongesprekken als zodanig vallen niet onder de werkingssfeer van de Wob omdat ze niet zijn ‘vastgelegd’; een sms- of WhatsApp-bericht is wel ‘vastgelegd’.
De rechtbank benadrukt dat sms en WhatsApp vaak een rol speelt bij veel ‘vluchtigere’ communicatie dan bijvoorbeeld e-mail, maar dat is een gradueel en geen absoluut verschil met sms- en WhatsApp-berichten. Dat is dan ook geen reden om die berichten categorisch uit te sluiten van de werkingssfeer van de Wob, maar alleen om sms- of WhatsApp-berichten waarin alleen alledaags gebabbel voorkomt erbuiten te houden. Dat laatste type berichten zal in de regel niet onder de Wob vallen, omdat ze niet gaan over een bestuurlijke aangelegenheid.
De rechtbank komt tot de conclusie dat sms- en WhatsApp-berichten onder de documentdefinitie van de Wob vallen in die zin dat het gaat om ‘een schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat’.
De rechtbank gaat vervolgens in op de vraag of deze documenten ‘berusten onder het bestuursorgaan’. Dat een document op de harde schijf of de server van het bestuursorgaan moet staan om onder deze definitie te vallen, is in de ogen van de rechtbank in de huidige tijd niet vol te houden. Zij kunnen er immers voor kiezen documenten op te slaan in de cloud of voor hun e-mailprogramma over te stappen op een provider die niet werkt met verkeer vanaf de “eigen” server, maar web-based is. Ook in deze gevallen gaat het wel om documenten “van” dat bestuursorgaan.
Wat mij betreft is dat een logische gedachte. De techniek van opslaan van een document zou niet bepalend moeten zijn of de Wob wel of niet van toepassing is. Sms- en WhatsApp-berichten op telefoons met een abonnement op naam van het bestuursorgaan berusten naar het oordeel van de rechtbank onder de minister. Soortgelijke berichten die staan op privételefoons van ambtenaren doen dat niet.
De rechtbank benadrukt tot slot dat de minister niet zo maar in de telefoon “van” een ambtenaar mag kijken. Maar bij telefoons met een abonnement op naam van deze moet dus een methode gevonden worden om die berichten te achterhalen. Hoe een dergelijke methode vormgegeven moet worden zodat de privacy van de ambtenaar niet in het gedrang komt laat de rechtbank zich (jammer genoeg) niet uit.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het buiten de beslissing op het Wob-verzoek laten van sms- en WhatsApp-berichten niet juist is. Het besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Awb voorbereid en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van die wet, niet deugdelijk gemotiveerd.
Auteur: Lucas Wolthuis Scheeres
[1] De rechtbank verwijst bij wijze van voorbeelden naar de uitspraken van de ABRvS van 6 januari 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BK8363), 19 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY6779), 3 februari 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BL1844), 2 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1145) en 12 augustus 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ5104)