Deze week werd bekend dat het Leidse museum Naturalis heeft geschikt met architect Fons Verheijen. De verbouwplannen zullen doorgaan, in ruil waarvoor Verheijen 1,5 miljoen euro ontvangt voor de oprichting van een stichting gericht op wetenschappelijk onderzoek en architectuur. Het project omvat niet alleen de bouw van een nieuw museumpand, maar ook de verbouwing van het oude museum tot kantoor, depot en laboratorium – en met dat laatste was Verheijen het niet eens. Het gebouw dat door Verheijen is ontworpen is in 1998 opgeleverd, maar door het groeiende bezoekersaantal moet het museum uitbreiden. Al vanaf het begin heeft Verheijen zich met een beroep op zijn persoonlijkheidsrecht verzet tegen de aanpassingen. Maar hoe zit het ook al weer met het auteursrecht van een architect?
Artikel 1 van de Auteurswet bepaalt dat het auteursrecht het uitsluitend recht van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst is, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen. Bouwwerken en de ontwerpen daarvan kunnen op grond van artikel 10 Aw aangemerkt worden als auteursrechtelijk beschermde werken. Er gelden een aantal vereisten die in de rechtspraak zijn ontwikkeld; een gebouw wordt alleen als werk in de zin van de Auteurswet aangemerkt indien het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en een persoonlijk stempel van de maker draagt. Volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie moet het gaan om ‘een eigen intellectuele schepping’ van de auteur van het werk. Hiervoor is vereist dat het te beschermen werk het resultaat is van creatieve keuzes. Het mag daarbij niet gaan om banale of triviale elementen en de keuzes van de maker mogen niet louter een technisch effect dienen of te zeer het resultaat zijn van een door technische uitgangspunten beperkte keuze.
Daarnaast bevat artikel 25 Aw een viertal persoonlijkheidsrechten, die de maker van een werk ook bezit indien hij zijn auteursrecht heeft overgedragen aan een ander. Zo kan hij zich verzetten tegen openbaarmaking van zijn werk zonder naamsvermelding of onder een andere naam. Ook mag een maker voorkomen dat wijzigingen in het werk worden aangebracht, tenzij dit verzet in strijd zou zijn met de redelijkheid, en kan hij zich verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere aantasting van het werk wanneer dit nadeel zou kunnen toebrengen aan zijn eer, naam of waarde. Verheijen verzette zich op grond van dit laatste persoonlijkheidsrecht tegen de verbouwing, omdat hij vindt dat zijn ontwerp wordt ‘verminkt’.
In het arrest Jelles/Zwolle heeft de Hoge Raad beslist dat totale vernietiging van een auteursrechtelijk beschermd werk, zoals een bouwwerk, geen aantasting is in de zin van artikel 25 Aw, en kan de maker zich hier dus niet tegen verzetten. Een andere opvatting zou er toe leiden dat de architect met een beroep op zijn persoonlijkheidsrecht de afbraak van een door hem ontworpen gebouw altijd zou kunnen blokkeren indien hij daardoor reputatieschade lijdt. Dit betekent alleen niet dat het de eigenaar steeds vrijstaat dit voorwerp te vernietigen en dat de belangen van de architect steeds ondergeschikt zijn; er kan namelijk sprake zijn van misbruik van bevoegdheid of onrechtmatig gedrag. Van de eigenaar kan in dat geval verlangd worden dat hij vóór de vernietiging van het gebouw de architect de mogelijkheid geeft het bouwwerk behoorlijk te doen documenteren.
Het ging hier echter niet om de sloop van het gebouw van Verheijen, maar om een wijziging. Ook bij verbouwing kan echter sprake zijn van vernietiging, wat vervolgens in de weg staat aan een beroep op het persoonlijkheidsrecht van de architect op grond van wijziging of aantasting van het gebouw. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van totale vernietiging is het uitgangspunt niet of het casco blijft staan, maar of kenmerkende elementen van het oude ontwerp zichtbaar blijven in het nieuwe ontwerp.
Met dank aan Priscilla Peterson