Vandaag diende het kort geding tegen de Staat over het voortbestaan van de bewaarplicht. Op 11 maart doet de rechtbank Den Haag uitspraak.
Ik blogde al eerder over dit onderwerp. Hier, hier, hier en hier zijn blogs te vinden met meer achtergrond.
Uit een liveblog van de zitting die op Webwereld te vinden is, blijkt dat de Staat weer vervalt in de argumenten die we al kennen uit de antwoorden op eerdere Kamervragen. Het arrest van het Hof van Justitie van de EU zou alleen zeggen dat de Europese richtlijn waarop de bewaarplicht is gebaseerd een schending van de grondrechten meebrengt. De wet waarin die richtlijn in Nederland is geïmplementeerd zou in tegenstelling tot de richtlijn wél rechtmatig zijn, omdat er waarborgen in staan die de toegang tot de opgeslagen data beperken.
In mijn ogen is dat een onhoudbaar argument. Met name omdat het nu juist ongrondwettig wordt geacht om het bel en internetverkeer van álle burgers systematisch te bewaren zonder dat er enige verdenking bestaat. Natuurlijk moeten er ook waarborgen zijn voor toegang tot die grote pakhuizen vol met data, maar het enkele verzamelen op zichzelf is ook al een inbreuk op de privacy. Dat lijkt de Staat niet te begrijpen.
De lastigste juridische hobbel die de eisers in deze zaak moeten nemen om de bewaarplicht van tafel te krijgen is de eis van ‘onmiskenbare onverbindendheid’. Een wet kan in een kort geding namelijk alleen buiten werking worden gesteld als deze onmiskenbaar onverbindend is, bijvoorbeeld doordat deze onmiskenbaar strijdig is met hoger recht zoals EU-recht. Hoewel die onverbindendheid in mijn ogen direct volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU, geldt dat deze drempel erg hoog is en rechters zeer terughoudend zijn met het onverbindend verklaren van wetgeving, zeker in een kort geding. 11 maart zullen we het horen.